Recht en religie in het Westen
Voor velen in heel Europa waren de recente uitspraken
van aartsbisschop Williams om de sharia gedeeltelijk
in Engeland in te voeren, onbegrijpelijk en zij riepen
dan ook felle reacties op. De vraag is natuurlijk
waarom de kerk in tijden van grote verwarring en
onrust zoveel deining moet veroorzaken door ruimte
op te eisen voor de islam. Het gebeuren heeft ons dan
ook wel iets te zeggen over de geestelijke toestand van
Europa. Niet voor niets schreef het gezaghebbende
Engelse onderzoeksbureau Royal United Services Institute
in een onlangs uitgekomen rapport “dat Groot-
Brittannië zichzelf presenteert als een doelwit, als een
gefragmenteerde, post-christelijke samenleving waarbij
het steeds meer en meer verdeeld raakt over de
interpretaties van haar geschiedenis, over haar nationale
doelen, haar waarden en in haar politieke identiteit.
Die fragmentatie wordt nog eens verergerd door
het stevige zelfbeeld van die elementen binnen Groot-
Brittannië welke weigeren te integreren.”
Eén van de gevolgen van de post-christelijke samenleving
is dat Europa niet langer ziet of wil zien dat er
tussen recht en religie wel degelijk een verband
bestaat. Dr. B.C. Labuschagne beschrijft dat proces in
zijn boekje Recht en religie. Sinds de negentiende
eeuw wordt godsdienst vooral benaderd in een rationele,
individualistische en functionele zin. Hierdoor
verdween het oog voor godsdienst als sociaal en
moreel zin- en richtinggevend en motiverend verschijnsel
dat niet losstaat van de inhoud van godsdienst. De
rechtswetenschap raakte onder invloed van het rechtspositivisme
en benaderde het recht functioneel en technisch
in plaats van het recht te zien als een inherente
zijnsordening van het menselijk samenleven. “Men
meende”, zo schrijft Labuschagne, “de metafysische*
aspecten van het recht buiten beschouwing te kunnen
laten en het recht geheel te kunnen begrijpen uit nuttigheidsoverwegingen
en als een geheel van door mensen
gemaakte gedragsregels.”
Het probleem van het Westen is dan ook dat het,
zoals we hiervoor zagen bij Harris, religie niet langer
begrijpt en de rede verabsoluteerd heeft. De islam
daarentegen lijkt van de rede niet veel te hebben
begrepen en heeft religie verabsoluteerd. Het christendom
heeft juist op dit terrein een boodschap voor deze
tijd. In het christelijk geloof vond men tussen God en
de werkelijkheid ruimte voor de rede. Rede en geloof
werden niet tegenover elkaar geplaatst, ook de kerk en
de staat niet. Maar wel kreeg elk van beide een eigen
domein toegewezen. Dit werd door de Reformatoren
als een belangrijk thema ervaren. Zo heeft Luther
gezegd dat zijn tweerijkenleer voor hem na de rechtvaardiging
door het geloof, zijn belangrijkste leerstuk
is, waar hij het liefst over uitwijdde. Luther spoort ons
dan ook aan om met de natuurlijke rede te werk te
gaan en wijs te zijn. Er mag geen tegenoverstelling,
maar ook geen vermenging van het rijk van de Kerk
en dat van de Staat gemaakt worden. Labuschagne
stelt dan ook terecht dat de idee van scheiding van
kerk en staat als staatkundig en juridisch beginsel een
van oorsprong christelijk idee is. Hij wijst er dan ook
terecht op dat de gehele verdere uitbouw van de
moderne rechtstaat berust op de staatsrechterlijke en
burgerlijke dimensie van het christendom!
De bisschop van Canterbury en met hem de gehele
kerk zou goed doordrongen moeten zijn van het
belang van Luther’s tweerijkenleer. Als hij dat was, zou
hij zijn recente opmerkingen over de sharia, die de
ontkenning daarvan belichamen, niet maken. Het toestaan
van elementen van de sharia bevordert geen
sociale cohesie, het tast de grondbeginselen van de
Europese constituties aan; namelijk dat er een wereldlijk
en een geestelijk domein bestaat. Het valt niet mee
om het juiste evenwicht en de juiste betrekking tot
elkaar te vinden. Maar juist in het christendom zijn de
voorwaarden daarvoor aanwezig, zodat er tussen
beide domeinen geen kortsluiting ontstaat. Dit evenwicht
kan gemakkelijk worden verstoord. Dat gebeurt
in de islam, het gebeurt ook als men van mening is dat
de scheiding van beide ‘rijken’ zou betekenen dat de
democratische rechtsstaat het niet van geestelijke en
morele waarden moet hebben. Men zou daar juist
meer oog voor moeten hebben en om die reden alleen
al de kerk meer moeten waarderen. Want de democratische
rechtsorde zelf kan die geestelijke en morele
waarden niet garanderen. Eeuwenlang hebben juist
deze waarden, die door het christendom geïnspireerd
werden, ervoor gezorgd dat er, ondanks allerlei vergroeiingen
(die waren er ook) een ‘gezond’ evenwicht
bestond (in allerlei variaties) tussen kerk en staat.
Het geeft te denken dat deze waarden meer en
meer uit de hoofden en harten van de Europese bevolking
lijken te verdwijnen. Het betekent echter nog niet
dat alles reeds verloren is. Wie uit de rijke christelijke
en culturele bronnen van Europa weet te putten, hoeft
het hoofd niet zomaar in de schoot te leggen. De kerk
zou al helemaal de laatste moeten zijn die het zover
laat komen. Als zij maar tot de bronnen terug zou
keren! Bijvoorbeeld naar Paulus’ brief aan de Galaten,
waar zeer behartigenswaardige dingen staan over
actuele kwesties als vrijheid en gebondenheid, God en
wereld. Het ware te wensen dat de kerk liever dan te
pleiten voor beperkte invoering van de sharia de
kracht van het christendom liet zien, in zijn vormende
kracht, die uitging van het geloof en een ethiek, die
verinnerlijkt is, in plaats van verstatelijkt te zijn.
Maarten Neuteboom, Leiden
* bovennatuurlijke