In de jaren zeventig van de vorige eeuw leerde dr. Aalders Kohlbrugge kennen. Ds. D. van Heijst, destijds predikant in Ommen en hoofdredacteur van het Kerkblaadje (later Ecclesia), bracht hem met Kohlbrugges geschriften in aanraking. Het was de tijd waarin dr. Aalders het zogenaamde Getuigenis schreef (1971). Ds. Van Heijst was zozeer onder de indruk van wat ds. Aalders in zijn oproep aan de Hervormde Kerk naar voren bracht, dat hij hem voorstelde om samen met hem de redactie te gaan voeren van het Kerkblaadje, het orgaan van de ‘Vrienden van dr. H.F. Kohlbrugge’. Dat was een gouden greep. Aalders stemde ermee in. Van Heijst schonk Aalders enkele boeken van Kohlbrugge: de Twaalf twaalftallen (de 144 preken die Kohlbrugge in de eerste jaren van zijn predikantschap in Elberfeld heeft gehouden), de Schriftverklaringen en enkele andere belangrijke werken. Daaronder Kohlbrugges beroemde preek over Romeinen 7: 14 en de briefwisseling met Da Costa die daarop volgde.
Geestverwantschap
Vooral de Schriftverklaringen bekoorden Aalders. Ze waren pastoraler van toon dan de 144 preken, waarin Kohlbrugge zijns inziens de dingen soms wat op de spits dreef. Wat waardeerde Aalders in de theologie van dr. Kohlbrugge? Ik stip enkele dingen aan:
Zijn gedachten over het ‘beeld van God’
Volgens Kohlbrugge zegt het Hebreeuws dat de mens in (en niet zozeer ‘naar’) het beeld van God is geschapen. Het beeld van God was de sfeer, de geestelijke ruimte van God zélf waarin Adam ademde, zijn levensgrond had en zich bewoog.
Kohlbrugges benadering van het leven van Christus
Christus heeft zich door zijn geloof door zijn aardse bestaan en zijn lijden heen geworsteld. Hij heeft ook op het hoogtepunt van zijn lijden houvast gezocht in God, zijn Vader, in zijn opdracht en belofte. Door zó voor de mensheid de weg tot God te banen is er voor de gelovige op deze aarde een transitus (een doortocht) mogelijk naar de hemel. Aalders gebruikte het woord transitus graag en wist dat het ook voor de jonge Luther van betekenis is geweest.
Kohlbrugges opstelling tegenover Isaäc da Costa
Da Costa is na het schrijven van zijn Bezwaren tegen de geest der eeuw (1823) meer en meer gaan geloven dat het christelijke geloof, ook in de moderne tijd, op alle terreinen van het leven zou doorwerken en zijn vruchten af zou werpen. Hij dreigde daarbij uit het oog te verliezen dat het Evangelie in de aardse werkelijkheid een werkelijkheid openbaart, die nieuw is en nieuw blijft. De nieuwe werkelijkheid van het Koninkrijk van God is niet inpasbaar in de aardse werkelijkheid. Aalders zag het gevaar van Da Costa’s idealisme: ‘Da Costa ziet niet meer het wezenlijk verschil tussen natuur en genade, geschiedenis en verlossing, geloof en Koninkrijk Gods, tijd en eeuwigheid, mens en God.’ [1]
De doorwerking van Da Costa’s geest zag Aalders in het neo-calvinisme, dat zich kenmerkte door ‘een verwereldlijkte eschatologie, waar zo’n openheid naar de moderne cultuur is, dat men weerloos geworden is voor de zuigkracht van het moderne leven.’ [2] In de controverse tussen Da Costa en Kohlbrugge kiest Aalders dan ook zonder omwegen voor Kohlbrugge, die groot bezwaar maakte tegen Da Costa’s kijk op de ‘heiliging van het aardse leven’. In meerdere gesprekken die ik met dr. Aalders had kwam hij op deze controverse terug. Steeds hield hij vol dat het heil niet inpasbaar is in deze wereld. Het blijft altijd het karakter houden van ‘dáár’, van de hemel – ook al gaat de werkelijkheid van het heil hier op aarde voor de gelovige open.
Kohlbrugge en de Wet
Het loont de moeite de vraag te stellen wat Kohlbrugge bewoog afstand te nemen van Da Costa. Kohlbrugge had méér dan Da Costa oog voor het geestelijke karakter van Gods Wet. Hij besefte hoe rijk, onuitputtelijk en van hoe geweldige afmetingen de Wet is! Hij zag hoe de Wet ten grondslag ligt aan de schepping als zodanig en aan ons mens-zijn. Als zodanig kenmerkt de Wet zich door zijn beloftevol karakter. Wie de Wet doet, zal léven! Alleen: wàt als de mens het heil dat de Wet voor ogen stelt op eigen krachten wil bereiken? Daarin ligt de fout van de mens. De zondeval gaat terug op de hoogmoed en de aanmatiging van de mens die naar deze verboden vrucht heeft willen grijpen. Steeds opnieuw valt de mens in dezelfde fout. Kohlbrugge is ervan overtuigd dat alleen Christus het heil dat de Wet openbaart, tot stand kan brengen. Hij heeft dat gedaan. Hij is de toegang tot het heil en de gelovige is degene die het heil van begin tot eind van Hem ontvangt en in de betrekking tot Hem, die verheerlijkt is, blijft ontvangen. Beide heeft Kohlbrugge met verve gepredikt: de grootsheid van de Wet en de vervulling door Christus. Hij ging daarbij in tegen de geest van zijn tijd, waarin velen met revolutionair elan, uitdrukkelijk zónder God, het heil in de geschiedenis poogden te bewerkstelligen (‘ni Dieu, ni maître’).
Kohlbrugge was zich bewust van de rijkdom van de schepping en de allure van de Wet. Tal van passages in zijn geschriften laten zien dat hij beseft dat de mens is aangelegd op die rijkdom. Een mens kan niet zonder God. Zonder God verdwaalt hij in het leven, hij raakt geesteloos en ten diepste eenzaam en ongelukkig. Deze notie komen we nog sterker tegen in het werk van Aalders, volgens wie de mens na de zondeval een ‘chronisch heimwee’ met zich omdraagt. Dat geldt ook voor de moderne mens. Alleen: hij begrijpt zichzelf daar niet in. Hij weet niet meer wat hem rusteloos en ongelukkig maakt. Dat was ánders voor de mensen van het Réveil, waarvan ook Kohlbrugge deel uitmaakte. Zij begrepen dat het heimwee en de onrust in de wereld te maken had met God. Zij zochten verlossing en stilling daarvan bij Christus, onder meer door de onderlinge ontmoeting tijdens de soirées, waar de Bijbel werd uitgelegd, waar men zong en elkaar bemoedigde (zie Allard Pierson, Oudere tijdgenoten). Dit ‘gestild heimwee’ ging gepaard met het besef dat het heil zich hier op aarde in voorlopigheid openbaart. De revolutionaire tijd waarin men leefde versterkte dit besef. Men wachtte op Gods heil, dat met Christus’ wederkomst volledig zou doorbreken. Dit laatste dreigde Da Costa te vergeten.
Verschillen - Kohlbrugge en het Réveil
Toch onderscheidt Aalders zich op verschillende punten van Kohlbrugge. Hun karakter is verschillend. Kohlbrugge had in de omgang met anderen iets tegemoetkomends maar kon ook afstandelijk zijn. Hij had iets ‘hoogs’ en kon zich persoonlijk laten gelden. Ook Aalders was hartstochtelijk: als de waarheid geweld werd aangedaan kon hij gegriefd en verontwaardigd zijn. Toch bleef hij edel en seigneuraal. Dit verbindt hem meer met de aristocratische Groen van Prinsterer dan met Kohlbrugge.
Aalders orienteerde zich breder dan Kohlbrugge. Dat verbond hem met andere figuren van het Réveil. Ik wil uitleggen wat ik bedoel. Ik herinner me nog goed hoe ik als jongeman op een avond in Zeist een lezing bijwoonde van dr. Aalders. Daarin onderstreepte hij voor een kleine kring van studenten de betekenis van Willem Bilderdijk. Hij zei: ‘Bilderdijk heeft het christelijk geloof over de drempel van de Franse Revolutie getild.’ Aalders bracht buitengewoon veel waardering op voor Bilderdijk omdat hij zich aan het eind van de 18 e eeuw rekenschap had gegeven van zijn tijd. Bilderdijk had oog voor het revolutionaire karakter daarvan. Hij doorzag de armzaligheid en voosheid van de levensfilosofie van zijn dagen en stelde daar – met de genialiteit die hem eigen was – de rijkdom van de christelijke traditie tegenover. Aalders liet zien hoe de robuuste manier waarop Bilderdijk het Evangelie vertolkte velen afstootte, maar óók dat veel jongeren zich uitgerekend tot hém aangetrokken voelden. Zo volgden rond 1820 enkele veelbelovende jonge mensen in Leiden zijn privécolleges. Onder hen bevonden zich Da Costa, Capadose, Groen van Prinsterer, de gebroeders Van Hoogendorp, Jacob van Lennep én (enkele jaren later) ook Kohlbrugge. Zo droeg Bilderdijk de fakkel van het geloof over de drempel van de Franse Revolutie. Zo werd hij de ‘vader van het Nederlandse Réveil’.
Van Bilderdijk heeft Kohlbrugge, aldus Aalders, buitengewoon veel geleerd. [3] Wie Kohlbrugge wil begrijpen moet beseffen dat hij behoorde tot de kring van het Réveil. Wie dat niet doet, loopt het risico hem eenzijdig te verstaan. Dat geldt ook degenen die hem ‘slechts’ lezen met het oog op de vragen die de gereformeerde traditie eigen zijn: de vraag naar de persoonlijke geloofszekerheid en die naar de heiliging. Vragen daaromtrent kende Kohlbrugge van huis uit zeker wel. Maar dankzij Bilderdijk kwam hij in aanraking met een grootser aandachtsveld. Bilderdijk leerde hem de historie (vooral van Nederland) kennen. Hij bracht hem de tijdsvragen onder ogen, die ook hem begonnen te raken. Een bewijs daarvoor is de uitgave van een boekje van ds. Sanders Jehova Tsidkenu, dat hij midden in de crisis van 1830 uit het Duits vertaalde en uitbracht. Wie Kohlbrugge losmaakt van de kring van het Réveil maakt hem kleiner dan hij is. Om die reden pleitte Aalders in de jaren tachtig voor een wijziging van de statuten van de ‘Stichting Vrienden van dr. H.F. Kohlbrugge’. Hij pleitte ervoor dat de stichting zich zou richten op het Réveil, waarvan Kohlbrugge deel uitmaakte en niet uitsluitend op Kohlbrugge zelf.
Kohlbrugge werd een leerling van Bilderdijk en zo een enfant du Réveil. Bilderdijks aandachtsveld was ruimer dan die van hemzelf. Dat gold ook andere leden van het Réveil. Kohlbrugge bleef in sommige opzichten hun ‘mindere’. Waarin? Ik noem enkele dingen:
- Kohlbrugge was, in tegenstelling tot Bilderdijk (en Groen), weinig filosofisch onderlegd.
- Kohlbrugge had minder oog voor de rijkdom van de ziel dan Bilderdijk. In een magistraal werkje uit 1821 laat Bilderdijk zien wat er in de ziel van de mens omgaat en hoe de onderscheiden zielsdelen – het gevoel, de vurigheid en het denken – op elkaar inwerken. [4] Hij legt de vinger bij het al genoemde heimwee naar God, dat de mens eigen is. De fijnzinnigheid waarmee hij dit doet, treft men zó bij Kohlbrugge niet aan. Men vindt haar eerder in de geschriften van Vinet, Groen en Chantepie de la Saussaye.
- Kohlbrugge had een minder ontwikkelde staatkundige intuïtie dan Groen van Prinsterer. Zijn doorgaans positieve houding tegenover Bismarck in de jaren zestig van de 19 e eeuw liet dat zien.
Eschatologisch bewustzijn
En toch: ondanks het feit dat Kohlbrugge op het gebied van filosofie, zielkunde en staatkunde veel van zijn Réveilvrienden kon leren, was er één ding wat hem sterk met hen verbond: zij leefden állen met een sterk ontwikkeld eschatologisch besef. Dit verbond hem met Bilderdijk, met Groen van Prinsterer en ook met Da Costa (die zich als een andere Petrus sterk kon vergalopperen). Allen leefden bij het besef dat het heil op deze aarde in Christus was doorgebroken. Ze waren aangeraakt door het Koninkrijk van God en hadden de kracht daarvan gesmaakt. De rijkdom ervan had hen overrompeld. Ze leefden uit wat Alexander Men in een Pinksterpreek naar voren bracht: ‘Elk werkelijk geloof is een aanraking, een ontmoeting met de Heer. En wanneer deze ontmoeting werkelijk plaatsvindt met de levende God, de uit de dood opgestane Christus die ons verlost heeft, kunnen wij eveneens moedig en eerlijk getuigen voor de wereld over onze hoop, over onze verwachting en over onze vreugde.’ En: ‘Als de Geest ons hart aanraakt zijn onze woorden geen loze woorden, maar levende woorden vanuit de ervaring van het hart. Ja, wij kennen Hem die wij liefhebben, Hij die ons beminde, die ons gered heeft en ons het eeuwige leven heeft geschonken. Tot Hem roepen wij allen:
Koning des hemels,
Trooster, Geest van waarheid,
kom en woon in ons.’
Het aangeraakt zijn door Christus en het eschatologisch bewustzijn verbond Kohlbrugge met de leden van het Réveil. Het verbond ook dr. W. Aalders, als een laat ‘kind van het Réveil’ met hen allen en dus óók met Kohlbrugge.
[1] W. Aalders, 'Kohlbrugge en het Neo-Calvinisme', in: Hermann Friedrich Kohlbrugge (1803-1875). Zijn leven, zijn prediking, zijn geschriften, Den Haag, 1976, blz. 161.
[2] idem
[3] Daarop wijst ook een van de bekendste biografen van Kohlbrugge. Zie Klugkist Hesse, Hermann Friedrich Kohlbrügge, Wuppertal, 1935, blz. 51.
[4] Willem Bilderdijk, Verhandelingen ziel-, zede, en rechtsleer betreffende, Leiden, 1821.