Ik moet zeggen dat de Catechismus de essentie weliswaar pakt, maar dat er in het Nieuwe Testament toch veel meer zit dan hier naar voren wordt gebracht. Dat mag je ze natuurlijk niet kwalijk nemen. Het is geen dogmatiek, het is een leerboek en daarom houden de auteurs het klein en wordt wat stichtend is, onderstreept.

Als eerste aspect wil ik aandacht geven aan de Kerk. Haar bestaan en manier van zijn heeft alles te maken met de Pantocrator die daar zit ter rechterhand Gods. Hij bezit alle macht en heerschappij die Hem nu legitiem, van de Vader is geschonken en die de engelen bejubelen, met woorden als van Psalm 24: ‘Wie is de koning der ere, die intrek neemt?’ Hoe functioneert dat machtige en glorieuze naar de Kerk toe, naar de gemeente? Dat komt tot uitdrukking in het woord soma, ‘lichaam’. Er is sprake van ‘hoofd’ en ‘lichaam’, soma. Christus is het hoofd, de kerk het lichaam. Nu zijn daar in de loop van de tijd verschillende uitleggingen of inkleuringen van gegeven. De meest verbreide is de roomse manier. Eigenlijk kan ik het nog beter de gnostische manier noemen. Dan is er sprake van een verwantschap, een mystieke band, en in de mystieke band ligt dan vanzelf dat Christus zich haast vereenzelvigt met de Kerk als zijn lichaam.

Tegen deze corpus Christi-gedachte aan rooms-katholieke kant is vanuit het protestantisme nogal bezwaar gemaakt en zeer terecht. Want, hoewel zij ook in de protestantse kerken wel voorkomt – denk maar aan die regel die je vast wel kent: ‘Gij Christus zijt het hoofd en wij zijn uwe leden’ – is zij toch apert onjuist. Want wij zijn niet zijn leden. Wij zijn lid van de Kerk. En de Kerk is zijn lichaam, zijn soma. Als je het zo ziet, is er weer een afstand. Dan is het zó dat het deelhebben aan de heilsgoederen, om zo te zeggen, alles te maken heeft met ons behoren bij de Kerk. Daar zit een schakel tussen. Tot de Kerk heeft Hij een heel bijzondere betrekking en wij behoren bij de Kerk. En zó geldt dat er een betrekking is van hoofd en ledematen. En dan vraag ik: wat is dat voor betrekking? Wel: zo beschouwd zou ik er heel sterk de nadruk op willen leggen dat het een geloofsbetrekking is. Dat betekent dat het niet zomaar een mystieke betrekking is, maar vooral een ethische. Ze betreft onze kennis, ons bewustzijn en onze wil. Daarin komt het meest essentiële van het werk van de Heilige Geest – dat is de Geest van Christus, dat is de Geest waarmee Hij het lichaam vult en levend maakt – naar voren: de Geest werkt in op onze kennis en onze wil. En daarmee wil ik niet zeggen dat dat andere – de mystiek en dergelijke – ontbreken, maar wel dat het ondergeschikt is aan deze twee. En juist op dat mystieke lag doorgaans in de rooms-katholieke kerk de nadruk. Een tijdlang is een boek van een zekere Mesch erg ‘in’ geweest: Soma Christi. En daar staan werkelijk mooie dingen in, maar hij legt voortdurend de nadruk op het mystieke, het gevoelsmatige, het eigenlijk onderbewuste. En dat is niet juist. Zo werkt het sacrament niet. Het sacrament is het appèl op ons wilsbewustzijn. En als je het zo ziet en beleeft, werkt het veel sterker.

Hoe zit dat dan? Wel, de Kerk en de sacramenten doen een beroep op onze wil en op ons bewustzijn, helemaal in de trant van wat zondag 7 van de catechismus zegt: ‘Geloof is niet alleen een zeker weten, ook een vast vertrouwen.’ In die elementen zit een stuk wilsbewustzijn. Daar zit iets anders in dan de band van moeder en kind. Niet dat die er ook niet is, dat mag je niet zeggen. Maar het is toch vooral het bewustzijn en het mondig zijn, waarvoor wij met Christus in deze wereld zijn gesteld. Ik aarzel om dat heel sterk naar voren te brengen, omdat dat op zijn beurt een kwalijk neveneffect zou hebben. Maar toch kun je zeggen dat er bijna iets militants in zit. We worden opgeroepen om een verantwoordelijkheid te dragen. We zijn met Christus opgeroepen om verantwoordelijk te zijn voor deze wereld. En dan in de verhouding corpus en hoofd, waarbij Christus het hoofd is van de Kerk, zijn gemeente.

Nu is dat dus het eerste en het is het meest essentiële, ook in de heilsheerschappij van Christus en in zijn betrekking tot de gemeente: wij zijn het lichaam van Christus. Dus je moet niet zeggen, we zijn leden van Hem; nee, we zijn leden van de Kerk, en de Kerk is zijn lichaam.

Dit zijn belangrijke dingen. Je ziet hoe dit besef bij de apostel Paulus tot zijn recht komt, bij hem wel het sterkst. En dan komt er, als hij de nadruk legt op het soma van Christus, iets naar voren wat weggezakt is en wat verbazing kan wekken. Dat vind je met name in de brief aan Efeze en in de brief aan de Kolossenzen: van die immense dingen die daarin ter sprake komen is de Kerk niet uitgesloten. De Kerk krijgt er een functie die te maken heeft met de wereld, de wereldgeschiedenis, met het einde ervan en met de krachten die zich in de kosmos voordoen enz. Zij krijgt een geweldige omvang!

Onlangs sprak ik daarover met iemand, die op deze dimensies wees. Niet voor niets spreekt Paulus erover dat we eerst leefden onder de zogenaamde stoicheia, de eerste beginselen van deze wereld en dat dat nu niet meer het geval is, omdat Christus daarvan verlost. Hij geeft iets grootsers. Christus werk heeft daar dus betrekking op: op wat de wereld fundeert, de kosmische machten en krachten, die ook hun invloed hebben op de geschiedenis en daarin werkzaam zijn. De brief aan de Efeziërs zegt dat de gemeente geroepen is getuigenis af te leggen van Christus, die over alle machten gesteld is. Dat wordt door Paulus in verband gebracht met Jezus’ zitten aan de rechterhand van God.

De eerste taak van de Kerk is dus te waken over het hart. Maar dat niet alleen: zij is er ook om te heersen over de kosmos. Daar spelen de geschiedenismachten een rol in, de stoicheia. Daar heeft ze mee te maken. Zeg maar: wat is dat wat zich in de Renaissance ineens openbaart en naar voren komt? Of als de moderniteit ineens zijn intrede doet? Het zijn stoicheia: engelenmachten, krachten, soms zelfs demonen, die een rol spelen. Die bepalen de loop van de geschiedenis en in verband dáármee is het van belang te weten dat Christus zich boven deze machten gesteld heeft. Wij, als gemeente, zijn de kosmische instantie om op Hem te appelleren. Bijvoorbeeld als wij worden belaagd door het communisme of door barbaren. Dan is dat een heel iets als wij Christus daarbij te hulp roepen!

Iemand die ik hier onlangs over sprak zei: het bijzondere van de Efeze- brief is dat Christus de Kerk als lichaam (soma) van Hemzelf wil betrekken in zijn kosmische heerschappij. Of je het zo expliciet kan stellen weet ik niet zeker, daar moet ik nog over nadenken. Maar hier gaat het wèl om: dat Hij, bij zijn zitten ter rechterhand van God een oppermacht heeft ingenomen over alles. En zo zijn ook Kerk en kosmos niet te scheiden, maar ze zijn in Christus verbonden. Daar hangt mee samen wat je in de eerste hoofdstukken van het boek Openbaring tegenkomt: de aanbidding van Christus is het antwoord op zijn glorie en majesteit, zijn heerschappij over alles. Dus het gaat om de gedachte dat de Kerk wel als eerste het hart zoekt, de christen, maar dat dat niet het enige is. Zij kent door de betrokkenheid op Christus ook een uitbreiding naar de breedte van de kosmos.

Dit is geen alledaagse stof. En toch kun je het aan de gemeente uitleggen. In de eerste plaats is er natuurlijk die innige betrekking van Christus en zijn gemeente. Zo’n beeld als bijvoorbeeld in Johannes 15, waar de Here Christus spreekt over de wijnstok en de ranken. Wat een prachtig beeld: Hij wil dat we vrucht dragen! Toch heb je daar nog niet zulke grootse gedachten bij. Het gaat er ook om dat de gemeente onderling is, onder elkaar, zoals indertijd de gemeente in Jeruzalem. Maar dan moet je op gaan passen. Je moet niet gaan zeggen: wij leven in twee werelden. Aan de ene kant de Kerk en de stichtelijkheid, het zingen en de schriftstudie. Maar als je daaruit komt, dan ga je naar de krant en naar de t.v. en de dagelijkse dingen en dan kom je ineens met de wereld van de kosmos en de geschiedenis in aanraking en dan is het heel anders. Nee, dán je met Christus dáárin betrokken weten! Ik zeg niet dat dat gemakkelijk is om dan te zeggen: ook dit hoort bij het machtsdomein van Christus. Dat is een hele opgave, vooral nu, nu de geschiedenis en de kosmos ons zo benauwen. Maar we mogen Hem erbij betrekken. En we vragen: ‘Wijs ons de weg hoe wij nú belijders zullen zijn!’ Je moet Christus dus niet alleen met de Bijbel verbinden, maar ook als ik het zo mag zeggen met de Telegraaf. Met de nieuwsberichten, met de agrarische toestanden en terreur die er is. Daar ligt een grote urgentie.

De Kerk is de bemiddelende figuur, de plaats, waar de krachten van Christus werken. De Kerk is behalve een geestelijke voedingsbodem voor gelovigen, een plaats waar Christus inwerkt in het culturele volksleven. Daar gaat zij in voor. Ik zou wel willen dat er een echt voornaam erudiet en christelijk dagblad was, waarin geen nieuws wordt uitgesloten en men het culturele aandurft. Nu ja, Christus, als Pantocrator tou kosmou [2] en over de stoicheia, dwingt ons als christenen deze dingen met elkaar te verbinden. Ik heb daar geen pasklaar antwoord op hoe dat altijd maar in zijn werk gaat, maar ik wil er niet buiten staan.

Dat hoort ook bij de christelijke opvoeding. Leer kinderen in aanraking te komen met de universiteit. Leer ze in aanraking te komen ook met andere gebruiken (ik denk aan sport, literatuur en toneel), waarmee ze sowieso – ook zonder christelijke opvoeding – in aanraking komen en waarin ze, als ze geen geleide krijgen, in verwarring komen. Wat dat betreft is daar al veel meer plaats voor dan vroeger in mijn tijd, toen ik jong was. Dat alles ligt op het terrein van Christus. Om het te adelen: je studie, de universiteit, het artistieke, het culturele, terreinen waar je je niet buiten kunt houden. Dat is zo belangrijk: laat het lichaam van Christus als ‘Allesbeheerser’ daar zijn licht op schijnen.

Bedenk er dan wel bij dat dat ook nú kan voeren tot een heftige cultuurstrijd. Dan zijn er situaties dat je zegt: ‘Dit laat onze kennis aan Christus en ons geloof in Hem niet toe.’ Ik denk aan de hele medische cultuur rond genen. Dan sta je ineens voor een punt dat je zegt: als ik dit doe, dan is dat ongehoorzaamheid. Dan treed ik eigenmachtig buiten de beïnvloeding van de Heer. Iets dergelijks zeiden de oude christenen ten opzichte van de keizercultus. Voor de keizer te knielen, in hem een godheid te zien? Dit kon niet. Hier ligt een geweldig stuk dynamiek. Om hier waakzaam, en vooral ook vruchtbaar te zijn! Ik denk aan die prachtige figuur in Dostojewski (Aljosja) die het niet vergund werd om in een klooster te blijven. Hij moest de wereld in en aanvaardde dat dankbaar. Ik denk ook aan het slotvers van 1 Korinthe 15: ‘Nu dan mijn geliefde broeders wees standvastig, onbeweeglijk, altijd overvloedig in het werk van de Here, als die weet dat uw arbeid niet tevergeefs is in de Here.’ Dat wordt ons gewezen en dat heeft alles te maken heeft met de troonsbestijging van Christus. Onder zijn heerschappij kunnen wij die taak onder ogen zien. Dan hoeven we ons niet verlaten en verbannen te voelen. Christus heeft ook hier zijn voetstappen gezet. Dan heeft de Kerk een geweldige reikwijdte. Ook in de opvoeding. Ik heb er zelf voor gewaakt dat er geen terreinen zouden zijn waarover mijn kinderen zouden denken: dat valt buiten Christus, dat is verloren terrein. Er is geen verloren terrein. ‘Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde.’ Dat is heiliging vanuit 1 Korinthe 15: 58. Daarom kun je in een dienst die hierover gaat als eerste Psalm 24 laten zingen, waarin de engelen zeggen: ‘Wie is dat, die de poorten nadert?’ ‘Hij is de Heer der Heren?’ Dat je Hem als zodanig erkent blijft een levensnoodzaak. Maar dat hoef je niet exclusief stichtelijk uit te drukken. Daar heeft de verloste Kerk steeds van gelééfd, van die heerlijkheid.

De kinderen van het Koninkrijk worden als zaad te midden van het verkeerde zaad uitgestrooid, zoals Jezus zelf zegt in een gelijkenis. Dat zaaien van het zaad is zo’n typisch bijbels begrip. En dan die gelijkenis van het onkruid en de tarwe en van het zaad dat te midden van de doornen valt. Met het oog daarop preek je, dat dát gebeurt – midden in de wereld van vandaag.

Dat vind ik altijd zo’n prachtig beeld, als Jezus over zijn Vader spreekt als over de landman. Dat Christus Hem zo noemt! Hij wordt dus zelf ook weer in de akker gegooid. En door Hem komt het zaad weer in de akker, honderdvoud, dertigvoud. Dat is de impact van de prediking. Dat is nooit voor niks. Het wordt niet voor niets uitgestrooid. Het is niet zomaar iets, een stand van zaken. Als je dat gaat denken, verliest het zijn zielewarmte. Christus staat erachter. En Hij zendt ook uit. Hij zendt zijn evangelisten uit, dat doet Hij al in de Evangeliën. En dan moeten ze maar zien waar ze komen. En er zit zelfs een zekere haast achter. En dan aan het slot van het Evangelie vat Hij dat allemaal nog een keer samen: ‘Ik zend u.’ En daar komt het woord ‘apostel’ vandaan, ‘gezondene’. En wij zijn weer gezondenen door middel van deze gezondenen. Zo wordt de hele nieuwe oogst voorbereid. Straks zal die worden binnengebracht.

Dit soort dingen zijn aan de gemeente goed duidelijk te maken. Ik zou er vooral de nadruk op willen leggen dat het koningschap van onze Koning Christus, ons bij het gaan in de wereld nabij blijft. En dan heb je in de opvoeding, op de christelijke school, bij de catechese, tijdens de aannemingsavond van die momenten en gelegenheden dat je zegt: ‘Je gaat niet zomaar de wereld in.’ Je gaat niet eens in de allereerste plaats met een boodschap, hoewel die er wel is. Maar dat is het belangrijkste niet: je gaat met Christus de wereld in. En houd dat, houd Hém nabij. Wat je dan aanpakt en onder je handen komt, krijgt grotere contouren.

Alle mensen die echt iets in het leven gedáán en betekend hebben, zijn mensen geweest die Hem achter zich geweten hebben. Ze wisten zich gezondenen. Ik heb wat dat betreft altijd heel nauw geleefd met Groen van Prinsterer. Juist omdat hij zo weinig spectaculair geweest is. Maar wat heeft hij niet een invloed gehad. En hij is zo eenvoudig. Het was geen bombast. Zijn ridderorden spelen niet. Hij was zo een zo eenvoudig mens en in de omgang zo zachtaardig. Heel anders toch dan sommige anderen na hem. Ook zij hadden wel vruchten, ik wil dat niet ontkennen. Maar vaak was er sprake van dat ze teveel met zichzelf bezig waren en, om in de woorden van Johannes de Doper te blijven, zélf in het oog wilden springen en Christus te weinig lieten groeien.

Zoiets vind je niet bij Groen en ook niet bij Chantepie de la Saussaye. Ook bij de laatste vind je een heel andere teneur. Ook hij was bescheiden. Hij was veel aristocratischer en geen volksman. Maar juist zo, als aristocratische figuur is hij met zijn bijzondere begaafdheid toch dicht bij het volk gebleven is. Hij was oer-hervormd. Dát hervormde is zo iets kostelijks. Dat bindt mij met de Nederlandse Hervormd Kerk. Dat had het Reveil. En ik geloof dat wij in die lijn moeten gaan, de lijn van het Reveil en van die hervormde figuren, die hun geluid hebben laten horen. Op hen teren we nog altijd. Bij Chantepie kun je veel opsteken. Wat een geleerdheid. In zijn werken staan prachtige dingen. Neem nu alleen die stellingen over de Kerk. Maar ook wat hij schrijft over de Griekse taal en het verschil tussen het Grieks en het Hebreeuws, met een afsluitende beschouwing over onze taal – die ook weer onder de beademing van de Heilige Geest gevormd is.

[1] Dit gesprek vond plaats op 5 juni 1997.

[2] Christus als ‘Allesbeheerser’, die alle macht heeft over de kosmos.

Emeritus predikant

Dr. H. Klink

"Eindredacteur Ecclesia"