In dit jaar herdenken we tachtig jaar bevrijding. Bevrijding van het goddeloze en misdadige nationaal-socialisme dat gerechtigheid en barmhartigheid en alle menselijkheid wilde vernietigen. Van een demonisch bewind dat kon bloeien─ het blijft een verbijsterend verschijnsel ─ op de bodem van een hoogontwikkeld en christelijk cultuurvolk waarvan de dichters en denkers de wereld schatten van schoonheid en wijsheid hebben geschonken. Voor deze demonie is een veelheid van vaak indrukwekkende historische en sociaal-psychologische verklaringen gegeven maar de laatste en diepste oorzaak moet wel gelegen zijn in de hoogmoed van de mens, hier dus de nationaal-socialistische mens, die zichzelf een god wilde zijn en de God van Abraham, Isaäk en Jakob, de Vader van onze Here Jezus Christus, verwierp. De hoogmoed die, naar het diepe inzicht van het christendom, aan het begin van de zeven hoofdzonden staat en meer dan menige sociaal-psychologische theorie de sleutel vormt tot het verstaan van de kwade gedragingen van mensen en volkeren. De strijd tegen het Derde Rijk, waarvan de nationaal-socialisten in hun hoogmoed droomden van een Duizendjarig Rijk, moest met militaire middelen gestreden en gewonnen worden maar niet minder belangrijk was de geestelijke strijd.

Deze geestelijke strijd, eerst zwak maar later steeds krachtiger, werd vooral door de kerken gevoerd. Zij beseften ─ en aanvankelijk heeft met name onze Hervormde Kerk maar vaak in samenwerking met andere kerken hierbij het voortouw genomen ─ dat tegenover een regime dat alle geboden Gods, de gerechtigheid, de barmhartigheid, de menselijkheid, de vrijheid met voeten trad, de eeuwige geboden van het Evangelie voorgehouden moesten worden voorgehouden: “Een wereldbeschouwing, die aan ons volk werd opgedrongen, waarin een heidensch geloof en een heidensche moraal in het middelpunt stonden, waarin ras, volk, bloed en bodem tot mythologische grootheden werden verheven, moest weerstaan en bestreden worden” [1]. In gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift en in haar positieve belijdenis van Jezus Christus als Heer der Kerk maar ook als de Heer van volkeren en naties was de Kerk geroepen te strijden tegen de anti-christelijke theorieën en praktijken van de nationaal-socialistische religie [2] die na haar uitroeiing van het Jodendom (hierover bestond geen twijfel) vervolgens het christelijk geloof wilde vernietigen [3]. Tegenover dit agressieve en misdadige heidendom moest de humaniteit van het christendom ─ gerechtigheid en barmhartigheid en gewetensvrijheid ─ worden gesteld en worden erkend dat deze hoge cultuurgoederen alleen veilig zijn in de erkenning van het Evangelie van Jezus Christus [4]. Met een variant op Groen: Tegen het nationaal-socialisme het Evangelie.

In een indrukwekkende reeks van even krachtige als waardige getuigenissen hebben de Nederlandse kerken ─ voor de Hervormde Kerk heeft Touw deze bijeengebracht in het tweede deel van zijn Het verzet der Hervormde Kerk ─ tegenover een steeds onmenselijker wordende bezetter hun stem doen horen. Een van deze getuigenissen was het protest van negen samenwerkende kerken, waaraan naast de Hervormde Kerk en de Rooms-katholieke Kerk ook kleinere kerkgenootschappen als de Gereformeerde kerken in Nederland, de Christelijke Gereformeerde Kerk, de Lutherse Kerk en de Remonstrantse Broederschap en Doopsgezinde Sociëteit deelnamen, van 17 februari 1943 aan rijkscommissaris Seyss-Inquart naar aanleiding van de razzia’s op studenten en andere jonge mensen: “De Protestansche Kerken en de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland gevoelen zich genoopt zich nog eenmaal met diepen ernst tot U te richten, Heer Rijkscommissaris. Zij hebben zich meermalen tot U gewend over de voortschrijding van het onrecht tegenover het Nederlandsche Volk, waardoor ook de Kerken zich diep getroffen gevoelen. Zooals zij het tegenover U uitspraken hebben zij, krachtens de haar van Christuswege opgelegde roeping, haar stem te doen hooren, ook wanneer in het openbare leven de in het Evangelie verankerde beginselen worden aangetast. Zij noemen in het bijzonder die beginselen, welke de grondslagen uitmaken van ons Christelijk volksleven: gerechtigheid, barmhartigheid en vrijheid van levensovertuiging. Zij moeten getuigen, dat ook de Machthebbers onderworpen zijn aan de Goddelijke Wet en zich hebben te onthouden van daden, welke door die Wet worden veroordeeld. De Kerken staan schuldig, wanneer zij in gebreke zouden blijven de Machthebbers te wijzen op de door hen bij hun machtsoefening begane zonden en zouden nalaten te waarschuwen voor het oordeel Gods” [5].

Na de rijkscommissaris, in aansluiting op vorige protesten, te hebben gewezen op de toenemende rechteloosheid, de dodelijke vervolging van Joodse medeburgers, de opdringing van de nationaal-socialistische levensbeschouwing die lijnrecht in strijd is met het Evangelie van Jezus Christus, de verplichte arbeidsdienst als nationaal- socialistisch opvoedingsinstituut, de aantasting van de vrijheid van het christelijk onderwijs, de gedwongen tewerkstelling van Nederlandse arbeiders in Duitsland, het doden van gijzelaars en de vreselijke omstandigheden in de concentratiekampen waardoor ontstellend velen, waaronder kerkelijke ambtsdragers, het offer van hun leven moesten brengen, schreven de kerken vervolgens dat thans daarbij gekomen was het als slaven opjagen, grijpen en wegvoeren van duizenden jonge mensen. In al deze handelingen was “in toenemende mate het recht Gods geschonden. De Kerken prediken tegen haat en wraakzucht in het hart van ons volk en verheffen hun stem tegen de uitingen daarvan. Niemand mag, naar het Woord Gods, eigen rechter zijn. Maar evenzeer hebben zij de roeping ook dit Woord van God te prediken: “Men moet Gode meer gehoorzaam zijn dan den menschen”. Dit Woord geldt als richtsnoer bij alle gewetensconflicten, ook bij wie welke door de genomen maatregelen zijn opgeroepen. Om der wille van het recht Gods mag door niemand eenige medewerking worden verleend aan daden van onrecht, omdat men zich daardoor aan dat onrecht medeschuldig maakt. Heer Rijkscommissaris, het is in gehoorzaamheid aan haren Heer, dat de Kerken dit woord tot U moeten richten; zij bidden God, dat Hij U in Zijn weg moge leiden tot herstel van het zoo ernstig geschonden recht in de uitoefening van de Macht” [6].

Het geestelijk verzet van de kerken vond zijn kracht en overtuiging in de diepe erkenning van het grote gebod dat Christus ons heeft gegeven: Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. Dit is het grote en eerste gebod. Het tweede, daaraan gelijk is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Door dit grote gebod heeft heel het christelijk verzet zich laten leiden. Dit gebod was ook de grondslag van verzetsorganisaties als de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO) en de Landelijke Knokploegen (LKP), twee organisaties die aanvankelijk, met bekende namen als Johannes Post, ds. F. Slomp (Frits de Zwerver) en Helena Theodora. Kuipers- Rietberg (Tante Riek), een sterk gereformeerde achtergrond hadden maar die zich geleidelijk aan verbreedden tot organisaties waarin protestanten van diverse richtingen, rooms-katholieken en niet-christenen samenwerkten. Van de geschiedenis van dit verzet bestaat een indrukwekkend werk waarvan de titel , het moge geen verbazing wekken, treffend de geest van het verzetswerk vertolkt: Het grote gebod. Gedenkboek van het verzet in LO en LKP (1951) een tweedelig werk van in totaal ruim dertienhonderd bladzijden waarvan in 1989 nog een vierde druk verscheen [7].

In dit gedenkboek ─ een hommage aan hen die vielen ─ wordt het verzet beschreven als een diep religieus verzet. De KP-leden, veelal mensen die eenvoudige maatschappelijke beroepen vervulden, waren praktisch allen afkomstig uit protestantse en rooms-katholieke kringen en zij waren het die in het verzet de richting aangaven, mensen die bezield waren van een diepe liefde tot God en de naaste en daarom streden tegen het duivelse nationaal-socialisme [8]. Deze mensen, die zich afhankelijk wisten van God en hun vergaderingen openden en besloten met gebed, een strikt ethische code kenden en buitengewoon deskundig en integer waren, [9] werden niet gedreven door haat tegen de vijand, al moest die natuurlijk en zo nodig met wapens worden bestreden, maar door liefde tot de naaste, tot gerechtigheid en barmhartigheid [10] Dit bewustzijn van het goede recht, we mogen wel zeggen van het goddelijk recht, gaf de verzetsman ─ maar dat geldt natuurlijk evenzeer de verzetsvrouw aan wie in dit Gedenkboek een afzonderlijk hoofdstuk is gewijd en over wie met respect en bewondering wordt gesproken ─ “de kracht voor zijn daden en tegelijk die wonderlijke rust: dat hij zich een van God geroepene en door God gedragene wist. Dat bewustzijn heeft helden voortgebracht. Het geloof, dat de vijand wel in staat was om het lichaam, maar niet om de ziel te doden, zodat naar het woord van Christus, er uiteindelijk geen reden was om hen te vrezen, heeft bij arrestatie, tijdens verhoor en in de gevangenis of het concentratiekamp aanleiding gegeven tot hoogtepunten, als men zelf tevoren niet mogelijk had geacht. Dit geloof heeft de een de kracht geschonken om de zwaarste verhoren te ondergaan, zonder zijn geheimen prijs te geven, de ander om zelfs in de gevangenis en onder de ogen van de vijand door te gaan met het werk; dat geloof heeft de ter dood veroordeelden die rustige, eenvoudige, bijna blijde brieven naar huis doen schrijven, waaruit bleek, dat ze voor zichzelf niet de minste zorg meer kenden, zodat ze hun vrouw en kinderen troosten konden” [11].

Een prachtig voorbeeld van deze verheven geloofsrust is de brief die Fokke Jagersma vanuit de Scheveningse gevangenis op 10 maart 1944 aan zijn ouders, meisje, zusters en broers schreef. Wij geven de brief in zijn geheel weer:

Mijn dierbare Ouders, Meiske, Zusters en Broers

Heerlijk dat ik weer wat van mij kan laten horen. Ik maak het geestelijk en lichamelijk uitstekend. Mijn enigste zorg is nog, dat het U allen te zwaar zal vallen. Als ik maar weet, dat U alles aan God kunt toevertrouwen, dan is het goed. Jij ook, Meiske, je maakt een zware tijd door, maar niet opstandig worden, hoor Tietie! God, die ons zo lief heeft, dat Hij Zijn eigen Zoon overgaf in de dood, weet in Zijn oneindige liefde beter wat goed voor ons is, dan wij het met ons aardse verstand weten. Wanneer God mij weg wil nemen, dan is het goed. Ik kan het dankbaar en bereidwillig aanvaarden. Deze scheiding zal slechts kort zijn en dan zien wij elkander weer om nooit weer te scheiden. Wanneer wij maar het oog op Christus gevestigd houden dan is niets te zwaar. En wanneer wij gedenken, dat wij Gods kinderen zijn, dan zijn wij niet te beklagen doch te benijden. Wij hangen te veel aan de aardse dingen, inplaats van aan de Hemelse; God heeft mij op deze weg gezonden om dit te belijden. Ik heb het eerst moeilijk gehad, doch nu kan ik mij geheel aan de wil van mijn God onderwerpen. Wat heb ik heerlijke uren doorgemaakt. Ik was dan zo dicht bij God, dat ik wenste, dat Hij mij maar weg nam. Steeds bid ik tot God, dat Hij jullie allen het geloof en de kracht mag geven om alles geduldig te dragen en in dit alles Gods hand te zien. Wat jammer, dat U vorige Vrijdag niet kon komen. Dit is echter mijn schuld, daar U eerst op het Binnenhof moet zijn om kaarten te halen. Wanneer Pa en Moeke komen mag er nog een meekomen, daar het anders te ver voor hen is en 14 dagen later mogen er dan weer twee komen. Doe het maar zoals ik heb geschreven. Het is mij toegestaan, dat U een pakket meeneemt. Wij zitten met zijn drieën, dus U weet wel, wat er nodig is. Het bezoek is alleen op Dinsdag en Vrijdag. Hoe het met U allen gaat, hoor ik dan wel. Schrijft U allen op bijgaand papier terug. Vooral Pa, Tiets, Hinke en Sjoerdtje.

Zo de Here wil, tot spoedig.

Uw liefhebbende Fokke. [12]


Deze brief, vervuld van liefde en overgave, van een grote innerlijke vrijheid ook, kan men niet zonder ontroering lezen, vooral nu we binnenkort tachtig jaar bevrijding vieren en onze gedachten uitgaan naar hen die streden voor vrijheid en gerechtigheid en barmhartigheid. Een strijd voor de diepste menselijke waarden die alleen in het Evangelie- echte humaniteit is christelijke humaniteit- veilig verankerd zijn. Vanuit deze diepe overtuiging hebben de kerken gesproken en heeft het verzet gestreden. Diepe dankbaarheid moge ons ─ de naoorlogse generaties die in vrede en vrijheid zijn opgegroeid─ hiervoor vervullen maar ons tevens, noblesse oblige, de blijvende roeping tot gerechtigheid en barmhartigheid bewust doen blijven.

[1] H.C. Touw, Het verzet der Hervormde Kerk, deel 1 Geschiedenis van het kerkelijk verzet. Den Haag 1946, 81.

[2] Ibid., 82.

[3] Ibid., 14.

[4] Ibid., 215

[5] H.C. Touw, Het verzet der Hervormde Kerk, deel 1: Documenten van het kerkelijk verzet. Den Haag 1946, 134.

[6] Ibid., 135.

[7] Het grote gebod. Gedenkboek van het verzet in LO en LKP: I-II. Kampen 1979 3 (Voor dit artikel is gebruik gemaakt van de derde druk).

[8] Het grote gebod II, 517. 

[9] E.H. Kossmann, De Lage Landen. Twee eeuwen Nederland en België, deel 2, 1914-1980. Amsterdam 1976, 192.

[10] Anne de Vries, De levensroman van Johannes Post. Kampen z.j. [1948], 159, 235. Dit boek heeft zijn duizenden verslagen. Bij schrijver deze stond het in de boekenkast van zijn ouders, heeft op hem als tien-elfjarige jongen grote indruk gemaakt en de beelden hiervan zijn hem heel zijn leven bijgebleven. Zó sterk kan de invloed van een bewogen en betrokken verhaal zijn.

[11] Het grote gebod I, 137-138.

[12] Ibid., 138.