De gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan (Lucas 10:25-38) is overbekend. Wanneer je je oor te luisteren legt in het brede midden van de Kerk, blijken veel preken over deze parabel neer te komen op een pleidooi voor een praktisch christendom van medemenselijkheid en solidariteit met de naaste veraf en dichtbij. Op zich is daar niets tegen, maar uiteindelijk laat dit toch een wat onbevredigend gevoel achter, omdat het al gauw de teneur krijgt van een moralistisch verhaal.
Het spoorde mij aan een zoektocht te ondernemen naar wat de kerkvaders hierover naar voren brengen.
Nu is de eerste zin van de gelijkenis (vers 30) direct al een eyeopener. Een zeker mens daalde af van Jeruzalem naar Jericho. Ineens zie je het voor je: Jeruzalem, de stad op hoge bergen; en Jericho, de stad in de lage diepte, de laagst gelegen stad van de wereld. En daar tussenin: een lange, kronkelige weg door bergen en dalen. Dat geeft meteen al te denken: Jeruzalem is de stad van God, de stad van de vrede. In deze gelijkenis reist dus iemand de andere kant op. Toen de Israëlieten lang geleden uit Egypte bevrijd waren, gingen ze vanuit de woestijn via Jericho richting Jeruzalem, de laatste etappe naar de stad waar God eenmaal onder zijn volk zou wonen.
Maar hier, in dit verhaal van Jezus, gaat iemand de andere kant op, de omgekeerde richting. In het Grieks staat er letterlijk: hij daalt af. Hij dwaalt af, denk je dan. De stad van God keert hij de rug toe. Hij reist weg van de wereld van God, zeg maar. Wie is die mens? Het is opvallend, hoe neutraal die persoon wordt aangeduid. De S.V. en het N.B.G. 1951 vertalen het Griekse anthropos tis letterlijk met: een zeker mens. Wie is dat? Dat kan iedereen zijn. Dat kunt u zijn, dat kan ik zijn. Maar… zou dat ook niet de bedoeling kunnen zijn?
Vandaar dat Augustinus die mens als symbool voor ‘Adam’ ziet, de mens als zodanig, die ‘in de handen van rovers ’ gevallen is. Is de mens, het kwetsbare schepsel mens, niet alle eeuwen door van zichzelf vervreemd, vertrapt en misbruikt geweest? Dit kan ook door existentiële, geestelijke categorieën ingevuld worden: de westerse mens, die - ondanks alle welvaart - zomaar overvallen kan worden door ziekte, burn-out, tegenslag, financiële zorgen, verbroken relaties, verlies- ervaringen. En daar lig je dan, aan de kant van de levensweg, aan de rand van het leven, uitgeschakeld, machteloos. En wie helpt je dan?
De gelijkenis zegt: er is er maar één die je redt: de Samaritaan. Vers 33 is dan ook een kerntekst: hij was met innerlijke ontferming bewogen (S.V. en H.S.V.). Dat is een uitdrukking, die vaker in het Lucas-evangelie voorkomt. Eigenlijk wordt dat alleen maar van God gezegd. Als de Vader van de verloren zoon op de uitkijk staat en hem in de verte ziet komen, wordt hij met innerlijke ontferming bewogen (Luc. 15:20). Als Jezus de moeder van de jongeman van Naïn ontmoet, wordt Hij met innerlijke ontferming bewogen (Luc. 7:13). Zo raakt ook de Samaritaan met innerlijke ontferming bewogen. Dat betekent dus: die Samaritaan lijkt een beetje op God, op Jezus…
Nu is algemeen bekend, hoe Joden en Samaritanen destijds tegenover elkaar stonden: als water en vuur, ongeveer zoals nu Israëli’s en Palestijnen. Maar wie is dan deze Samaritaan? Dat is de man die zich in het gebied van zijn vijand waagt en dáár zijn vijand helpt en barmhartigheid bewijst. Wie bedoelt Jezus met die Samaritaan?
Een koor van kerkvaders zoals Ambrosius, Augustinus, Luther, maar ook theologen als Barth en Daniëlou roepen eensgezind: dat is Hij die de gelijkenis vertelt, Jezus Zelf!
Clemens van Alexandrië (+ 200) zegt over de naaste in dit verhaal: ‘Wie anders zou deze kunnen zijn dan de Verlosser Zelf? Wie heeft zich meer dan Hij ontfermd over ons?’ De gelijkenissen van Jezus zijn o.a. indirecte zelfexplicatie van de verteller hiervan. Hij maakte voor ieder tijd, voor de blinde, voor de man in Bethesda, voor de moordenaar aan het kruis. Christus is ons tot naaste. Dát is de verrassing in dit verhaal, het Evangelie in deze gelijkenis: Jezus Christus, Híj is de Barmhartige Samaritaan.
Christus heeft zich gewaagd in het gebied van de vijand, van de rovers, om ons te redden. Hoe je ook gedeukt bent door het leven, door verdriet of moedeloosheid… Jezus kijkt je aan met vriendelijke ogen. Hij steekt ons de hand toe. Zo schrijft Luther in zijn Evangelienauslegung: ‘Zo komt Hij tot de mens, ziet hem aan en giet olie in zijn wonden, d.w.z. brengt het Evangelie, dat barmhartigheid en vergeving van zonden leert (…) De Samaritaan is in geestelijke zin een beeld van Christus. Christus is hier a.h.w. incognito aanwezig in de figuur van de Barmhartige Samaritaan. In Hem heeft Christus zichzelf in een lieflijk beeld uitgetekend.’
Alleen de vraag is: willen wij ons laten helpen? Ben ik niet te hoogmoedig, te self-supporting om mij te laten redden door deze Barmhartige Samaritaan? Geef ik het toe, dat ik Jezus nodig heb? Heb ik last van mijn tekort, mijn zonde, mijn unfinished business?
Maar dan zal ik die redding ook aangrijpen als een reddingsboei, als een geweldig geschenk. Dan groeit als vanzelf de liefde in ons hart tot deze Naaste die Zich over ons ontfermt.
En de vluchtelingen dan? En de mensen die arm zijn en ziek en verslaafd? En de kansloze kinderen in deze wereld? Moeten we die niet helpen? Natuurlijk helpen wij die. Juist omdat wij de liefde van Christus mogen kennen, zullen wij met des te meer elan ook onze medemensen helpen. Veraf en dichtbij. Niet omdat het moet, maar omdat het mag. Vanuit de vreugde, de dankbaarheid. Als een spontane reactie op de liefde van Christus voor ons. Als wij door een oprecht geloof met Christus verbonden zijn, kán het niet anders of er groeien ook vruchten van dankbaarheid in ons leven (Heid. Cat. zondag 24). Die vruchten groeien zomaar, spontaan. Als een weerspiegeling van de liefde van Christus. Zoals de maan het licht van de zon opvangt en weerkaatst, zo mogen wij de stralen van de grote Zon, van Christus opvangen en reflecteren in de wereld om ons heen. Warmte en liefde verspreiden. Door deze brede visie vanuit de traditie, die tegelijk een dieptedimensie van de gelijkenis is, wordt de geweldige opdracht van naastenliefde niet afgezwakt, maar juist versterkt. Christelijke naastenliefde ontspringt aan de bron van danken en bidden.

Bronnen:

Ambrosius van Milaan: Zingen met mijn geest …: uitleg van het evangelie volgens Lucas (vert: P. Eykenboom, F. Pijnenborg, H. van Reisen), Budel 2005

Martin Luther: Evangelienauslegung (ed. Erwin Mülhaupt) Göttingen 1968, Dritter Teil, S. 149,150)

Karl Barth: Kirchliche Dogmatik, Zürich, 1948, deel III, 2, S. 250, 252

F. de Graaff: Tweede zondag na Pasen in: Postille 6, Kerk en Prediking, ’s Gravenhage 1954

Joseph Ratzinger Benedictus XVI: Jezus van Nazareth, deel I, blz 194 e.v., Tielt 2007

R. Roukema: De barmhartige Samaritaan in de oude kerk in: C. Houtman, L.J. Lietaert Peerbolte (red): Joden, christenen en hun Schriften, Baarn 2001