De naam van Réveilvoorman Ottho Gerhard Heldring (1804-1876) – een van de grote figuren in de geschiedenis van de christelijke barmhartigheid en breder van de Nederlandse sociale geschiedenis – zal men tevergeefs zoeken in de leerboeken en historische overzichten pedagogiek; verwonderlijk is dit niet. De predikant Heldring, evenmin als later bijvoorbeeld de bekende pedagogen Bavinck en Waterink, was immers van professie geen pedagoog en heeft ook geen pedagogische geschriften nagelaten. In zijn functie als directeur van de Heldringgestichten in Zetten heeft hij zich echter uitvoerig beziggehouden met de vraag naar de goede opvoeding en met name in de jaarverslagen van Talitha Kumi en Bethel, opvoedingshuizen bij uitstek, hierover meer dan eens zijn ideeën ontvouwd. Ideeën die nog steeds waardevol zijn. We geven een schets waarbij naast de ideeën van Heldring ook die van zijn opvolgers en van de directrices en leidsters van de afzonderlijke stichtingen, hier beperkt tot Talitha Kumi en Bethel, aan de orde zullen komen. Zo kan een beeld ontstaan van het klimaat dat in de Betuwse pedagogische meisjesprovincie heerste. Daarnaast mag deze bijdrage tevens worden beschouwd als een aanvulling op de mooie serie artikelen van Klink over de ziel van de jongere. Heldring en de zijnen, heel de Réveilkring, ging het immers ook om het leiden van de ziel tot Christus, bezield als men was van de passion d’ames die zich hier in Zetten richtte op ontspoorde meisjes en jonge vrouwen. Deze zelfde passie – de christelijke liefde blijft zichzelf altijd gelijk – vinden we bijna tweehonderd jaar later ook bij de Italiaan Silvo Cattarina die in zijn instituut L’Imprevisto in Pésaro (aan de Adriatische zee gelegen havenstad) jongeren opvangt die in het leven zijn vastgelopen. De ontmoeting met hem en vele jongeren in dit instituut, zo schrijft Klink, laat zien dat de ontmoeting met iemand (Silvo Cattarina) die God en de menselijke ziel kent een kentering ten goede teweeg kan brengen. Wat de jongeren hier geboden wordt is ”aandacht, liefde, en vooral: zicht op het leven, zoals God dat bedoeld heeft; vertrouwen daarin dat er een belofte ligt over het leven van iedereen, omdat God ons met een (ook eeuwige) bestemming geschapen heeft. Het leven heeft zin en is een geschenk en het kwade moet en kàn overwonnen worden – voor wie gelooft”. In Zetten zou men deze woorden hebben onderschreven en zijn ze ook in praktijk gebracht. Met het gesticht Talitha Kumi (1856) waar verwaarloosde meisjes onder de zestien jaar, die anders in de prostitutie terecht dreigden te komen, zo vroeg mogelijk in een beschermde en veilige omgeving werden opgevoed en voorbereid op een betrekking als dienstbode, had Heldring naar eigen zeggen het gebied van de christelijke opvoeding betreden. Maar wat is christelijke opvoeding? Voor Heldring, voor wie het vanzelf sprak dat het beginsel van de christelijke opvoeding de liefde is en het oog van de opvoeder op elk kind persoonlijk gericht moet zijn, bestond deze in het leiden van het kind tot besef van schuld en zonde, vrees en ontzag voor God, diepe eerbied, heilige ernst en een oprecht verlangen naar kennis. De kernvraag van de christelijke opvoeding was: “Hoe stellen wij onze gedachten over de opvoeding onder de soevereiniteit van Jezus Christus. Niet wij voeden op; Christus alleen voedt op… ten eeuwigen leven. Daarom heet dit huis Talitha Kumi. Dat is immers niets anders dan: Dochterken sta op. Wien Hij het leven geeft, verliest het nimmer meer! Om onze meisjes dit te leeren begrijpen, wordt in Talitha deze moeilijke, vaak teleurstellende, en tóch hoopvolle arbeid verricht”. Dit laatste citaat komt uit het jaarverslag 1920 van Talitha Kumi, dus vele jaren later, maar was geheel in de geest van Heldring. Eveneens in de geest van Heldring schreef zijn opvolger Pierson, evenals Heldring geen pedagoog van professie maar predikant, dat de christelijke opvoeding, gedragen door het beginsel van de ontfermende liefde, gericht moet zijn op verwijzing naar Gods heiligheid en het Evangelie als weg van behoud: “Helder licht en zonneschijn van Gods heilige liefde, die de zonde niet duldt, de onwaarheid en leugen schuwt, de onreinheid verfoeit, den onwil en gehoorzaamheid veroordeelt, dit alles blijft hoofdzaak bij de opvoeding van zoo velen, die uit allerlei omgeving tot ons gekomen, leeren moeten, dat God te rein is van oogen om het kwade te zien, maar tevens, dat hij in het Evangelie van Jezus Christus ons den weg des behouds heeft gegeven”. Pierson voegde hieraan toe dat het van belang was te bedenken dat de onwil vaak veel meer een strijd is van het boze in het hart tegen het goede dat reeds aanvankelijk ontwaakt is dan een moedwillig wederstreven. Dit liet het feit van de zonde echter onverlet, en al mocht de wereld smalen op hen die de kinderen van de Heldringstichtingen leren dat hun hart door de zonde is bedorven, dagelijks was er reden genoeg overtuigd te worden van de noodzakelijkheid van deze prediking. Het licht van het Evangelie moest in het hart van het kind schijnen. Dit licht heeft men in Zetten willen laten schijnen. Tegelijkertijd besefte men, naast de verkondiging van het Evangelie, de betekenis van goede opbouwende lectuur, voor de ziel en werden de meisjes in aanraking gebracht met de schatten van de literatuur. Dit gebeurde op de befaamd geworden literaire avonden van Pierson waarop hij Nederlandse schrijvers als Beets en Da Costa maar ook Shakespeare behandelde, terwijl op avonden in de naaikamer door de leidsters boeken als De negerhut van oom Tom van Harriet Beecher-Stowe en Adam Bede van George Eliot werden voorgelezen. In Zetten wist men wat literaire schoonheid is. De christelijke opvoedkunde plaatst de opvoedkunde in het perspectief van de eeuwigheid, het is haar heerlijke taak te leiden naar de eeuwige sabbat, maar van verwaarlozing of verachting van het aardse leven is daarom geen sprake. Maatschappelijke en zedelijke ordeningen zijn noodzakelijk en er behoort harmonie te zijn tussen leven en werken; geen geloof zonder werken. De toets van de waarheid van het christelijk geloof in het hart, van verinnerlijking, is of er sprake is van juist dubbele trouw en plichtsbetrachting in alle arbeid, of hoger leven samen gaat met trouw in de kleinste dingen van alledag. Bekering is nodig en wij verwachten haar van Boven, maar tegelijkertijd, zo schrijft Heldring, hiermee de toon aangevend voor latere generaties van Zettense opvoeders en opvoedsters, voeden we op tot tucht, gehoorzaamheid, trouw en waarheidsliefde. De bron van deze christelijke opvoeding, waarvan de Tien Geboden de hoogste en rijkste zedenleer vormen, is de Heilige Schrift; christelijke opvoedkunde is bijbelse opvoeding. Alles in de Schrift immers is opvoedkunde met als voornaamste gebod de gehoorzaamheid. Gehoorzaamheid naar twee zijden. Aan God maar evenzeer – opnieuw wordt hier de harmonie tussen geloof en leven benadrukt – in de trouwste vervulling van alle aardse plichten. Christelijke opvoeding heeft een hoog ideaal en haar verheven beginsels zijn een hoge roeping voor de christelijke opvoeders die, aldus Heldring in karakteristieke negentiende-eeuwse taal de uitvoerders zijn van de gedachten die de eeuwige Voorzienigheid in het hart van de natie heeft gelegd.

Noot

Gebaseerd op: O.W. Dubois, Reddende liefde. Het werk van de Heldringstichtingen in Zetten 1847-2010. Hilversum 2010.