De jonge Timotheüs – kennismaking met het Evangelie

Tijdens zijn tweede zendingsreis ontmoet de apostel Paulus de jonge Timotheüs. We weten het nodige van hem af, door wat Lukas over hem vertelt in Handelingen 16 en door hetgeen in enkele brieven van Paulus over hem doorschemert. Belangrijk is wat we weten over zijn ouderlijk huis. Paulus heeft zijn moeder en grootmoeder, Eunice en Loïs, gekend en is onder de indruk gekomen van hun oprecht, ongeveinsd geloof. Beide vrouwen waren Jodin. Eunice, de moeder van Timotheüs was getrouwd met een Griekse man, maar samen met haar moeder, de grootmoeder van Timotheüs, hield zij vast aan het voorouderlijk geloof. Door hun toedoen groeide Timotheüs op in een sfeer die zich kenmerkte door oprecht geloof. Dit geloof heeft Timotheüs ingedronken, hij is erin voortgegaan. Hij is er een ‘tweede Nathanaël’ door geworden, van wie Christus zei: ‘Zie een Israëliet, in wie geen bedrog is.’ Toen Paulus in Efeze kwam, werd hij attent gemaakt op de jongen, die een goede naam had. Timotheüs was een jongeman van twee ‘culturen’. Via zijn vader en de omgeving waarin hij leefde, was hij vertrouwd met de Grieks-Romeinse wereld, tegelijkertijd ademde zijn ziel het geloof in van het Jodendom in de diaspora. Het tweede wat we weten, is dat hij vanaf zijn vroege kinderjaren vertrouwd is geraakt met de Schriften. Paulus zegt dat hij ze vanaf zijn geboorte af aan gekend heeft. Timotheüs is dus opgegroeid met het Oude Testament, ongetwijfeld in de versie van de Septuaginta. Toen Paulus in Efeze Christus verkondigde, sloot zijn boodschap naadloos aan bij wat Timotheüs uit de Schriften geleerd had: hij werd geraakt door wat Paulus naar voren bracht, verwonderde er zich over, zag de waarheid ervan in en gaf zich eraan over. Daarop heeft hij zich laten dopen en ontving hij de Heilige Geest, die van hem een nieuw mens maakte. Daarop betrok Paulus hem bij het werk dat hij in de prille gemeente van Efeze te doen had. Onder oplegging van de handen kreeg hij in de gemeente een officiële plaats.

Het Evangelie is een kracht!

Als Paulus echter zijn tweede brief aan Timotheüs schrijft, zijn er zorgen in zijn leven gekomen. De apostel verblijft elders, hij is om het Evangelie gevangen genomen en moet voor zijn leven vrezen. Daar komt bij dat Timotheüs, die nu het gevoel heeft dat hij vrij alleen staat, te maken krijgt met tegenkanting, wellicht zelfs van gemeenteleden. Uit de brief blijkt dat Timotheüs moeilijk over de problemen heen kon kijken. Zijn schuchtere, wat bedeesde natuur heeft hem daarbij ongetwijfeld parten gespeeld. De kern van de brief die Paulus hem vervolgens schrijft, is: ‘Trek u niet terug!’ Timotheüs leek op een voetballer die een fel duel niet aandurft. De apostel houdt hem voor: Wakker de gaven aan die je hebt gekregen, want ‘wij hebben niet ontvangen een geest van lafheid, maar een Geest van kracht, van liefde en doortastendheid.’ De Heilige Geest is een Geest van ‘kracht, liefde en doortastendheid’. Wat bedoelt Paulus? Waar moet Timotheüs zijn kracht vandaan halen? Het antwoord is even eenvoudig als helder: uit het Evangelie. Met het Evangelie is immers een roeping gemoeid: de roeping tot een erfenis. Het Evangelie is de boodschap omtrent de erfenis waartoe God in zijn gunst besloten heeft, om die te geven. Hij besloot daartoe voordat de wereld er was. Het Evangelie verkondigt deze gunst van God en laat die oplichten. Het is als met een jongen met rijke ouders. Voordat hij zich kan realiseren dat hij rijk is, hebben zijn ouders bij de notaris geregeld dat hij de erfgenaam zal zijn, als zij komen te overlijden. De jongen in kwestie merkt bij het opgroeien al wel dat zijn ouders rijker zijn dan die van andere kinderen. Hij kan zich meer veroorloven. Als hij nog groter wordt, begint het hem duidelijk te worden dat het bezit van zijn ouders van hem zal zijn. Nú al leeft hij van wat hij stráks ten volle zal krijgen en hij weet: stráks zal ik volledig ervaren wat het wil zeggen de rechtmatige erfgenaam te zijn van het hele vermogen van mijn ouders! Wat doet dat met hem? Een oprechte jongen is zich bewust van het voorrecht dat hij geniet. Het maakt hem zekerder, hij staat er onafhankelijker en sterker door in het leven. Wie kan hem iets doen? Aan deze dingen herinnert de apostel Timotheüs. Als hij zich ervan bewust is dat Gods gunst hem al voorafgaand aan zijn geboorte omringde, als hij zich de rijkdom die in het Evangelie gegeven is voor ogen stelt, evenals de contouren van wat hem na dit leven wacht, zal hij krachtiger in het leven staan.

Letten op Christus

Hoe krijgt hij daar oog voor? Door te letten op Christus. Paulus zegt: de rijkdom van dit alles licht op in de ‘verschijning’ (letterlijk: epifanie) van onze Redder Christus Jezus. Hij bedoelt: in zijn manier van doen, in de wonderen die Hij deed en de woorden die Hij sprak. Dit ‘oplichten’ van Gods ‘gunst’ in de ‘verschijning’ van Christus moet een ‘belevenis’ geweest zijn voor mensen als Maria en Martha, met hun broer Lazarus. Als de Here Christus in Bethanië kwam, was dat om er enkele dagen bij hen te logeren. Hij at met hen, bracht met hen en zijn discipelen de avond door en sprak met hen over tal van dingen. Aan de ene kant was alles ‘gewoon’, aan de andere kant schemerde er in zijn manier van doen iets door van de hemelse werkelijkheid, die in en om Hem aanwezig was. Het kon gebeuren dat zij zich daar plotseling helderder dan eerst bewust van werden. Dan ging iets van de hemel open, werden de contouren van Gods gunst zichtbaar, evenals van de erfenis die God wilde schenken. Dezelfde Christus hield hen zo nu en dan voor dat Hij voor het verwerven van die gunst zijn leven over had: ‘Alzo lief heeft God de hemel en de aarde gehad dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat iedereen die in Hem gelooft, eeuwig leven zal ontvangen.’ Vooral daardoor zou oplichten welk een glorieuze toekomst en erfenis God heeft weggelegd voor de gelovigen: Jezus zou door zijn sterven aan het kruis de dood teniet doen en door zijn opstanding uit het graf het onvergankelijke leven aan het licht brengen! Dat zouden zij ontvangen! Dat stelt Paulus Timotheüs opnieuw voor ogen en hij voegt eraan toe: die Christus is nu in de hemel, waar Hij bij machte is om wat voor ons weggelegd is ‘te bewaren tot op die dag’ (de dag dat de erfenis volledig wordt uitgekeerd). Deze boodschap enerveert, geeft kracht en levensmoed. Ze is de meest eigenlijke verkondiging van de nieuwtestamentische prediking: ‘Om deze reden buig ik mijn knieën voor de Vader van onze Heere Jezus Christus, naar Wie elk geslacht in de hemelen en op de aarde genoemd wordt, opdat Hij u geeft, naar de rijkdom van zijn heerlijkheid, met kracht gesterkt te worden door zijn Geest in de innerlijke mens, opdat Christus door het geloof in uw harten woont en u in de liefde geworteld en gefundeerd bent, opdat u ten volle zou kunnen begrijpen, met alle heiligen, wat de breedte en lengte en diepte en hoogte is, en u de liefde van Christus zou kennen, die de kennis te boven gaat, opdat u vervuld zou worden tot heel de volheid van God.’ In deze sfeer springt de vonk over van de Heilige Geest en gaat de belofte van Joël in vervulling: ‘En het zal zijn in die dagen dat mijn zonen en dochters visioenen zien.’

De Schriften: een opvoedkundig boek

Als we dit weten, is het van betekenis de vinger nog eens te leggen bij de opvoeding van Timotheüs. Paulus schrijft in hoofdstuk 3 dat hij vanaf zijn vroegste jeugd vertrouwd is gemaakt met de Schriften. Natuurlijk bedoelt hij met de ‘Schriften’ de boeken van Mozes, de profeten en de geschriften, zoals gezegd in de Griekse vertaling. Zij maken ‘wijs tot zaligheid’ en zijn geschikt om (verkeerde denkbeelden) te ‘weerleggen’ en eigen denkbeelden zo nodig te ‘corrigeren’. En: zij ‘voeden op tot gerechtigheid!’ De opvoedkundige kracht van de Schriften heeft Timotheüs dankzij zijn moeder en oma ondervonden. Hoe groot dat voorrecht geweest is, werd mij onlangs nog eens extra duidelijk toen ik het boekje Atene e Gerusalemme las van Sergej S. Averincev, die de eerste helft van de eerste eeuw (de decennia waarin Timotheüs opgroeide) aanduidt als ‘dat uitzonderlijke tijdperk van een overal om zich heen grijpende crisis, waarin alles mogelijk scheen, alle grenzen doorbroken werden en alle havens open stonden. De Griekse literatuur gleed af naar een toestand van een buitengewoon diepe, overduidelijke en verzengende zelfvernedering. Een halve eeuw moest verstrijken, wilde zij beetje bij beetje uit deze vernedering ontsnappen, om uit te monden in wat wel genoemd wordt de tweede periode van de sofistiek.’ Averincevs opmerking maakt duidelijk dat Pilatus’ vraag: ‘Wat is waarheid’, weleens een uitdrukking kon zijn van een overal aanwezig scepticisme. Averincev stelt de vraag: ‘Wat is er voor het nageslacht overgebleven van wat er in driekwart van de eerste eeuw na Christus in het Grieks geschreven is? Behalve het boekje Over het sublieme van Pseudo-Longino (…) alléén de werken van de Joden: Philo en Flavius Josephus.’ Averincev bedoelt: alleen in het Jodendom was in deze tijd nog inspiratie en rijkdom van geest te vinden! Waarmee hing dit samen? Averincev wijst op de betekenis van de LXX. Met nog meer overtuiging bracht indertijd dr. W. Aalders naar voren hoe de LXX bij uitstek het boek was dat veel Joden in de malaise van de geschiedenis, zoals die in de eerste eeuw alom ervaren werd, uitzicht en kracht bood. In de tijd van Christus deden zich tegelijkertijd twee lijnen voor in de geschiedenis: de ene omhoog, de ander omlaag. Velen ervoeren de geschiedenis als uitzichtloos, als een moeras waarin men bezig was te verzanden. Maar juist in die wereld zorgde de LXX ervoor dat veel Joden als het ware uitgetild werden boven deze malaise en er oog voor kregen dat God toewerkte naar een punt waarop er in de geschiedenis een omslag, een verlossing zou plaatsvinden. Aan het uitzicht en de hoop die zij verschafte, ontleenden Philo en Flavius Josephus hun inspiratie! Paulus putte uit dezelfde ‘Schriften’. Ook Timotheüs kende ze. Met hun wijsheid en met het perspectief dat zij boden, is Timotheüs opgegroeid. En in de prediking van het Evangelie ontdekte hij de vervulling ervan.

Conclusie

Paulus schrijft aan Timotheüs dat de Schriften (de LXX) nuttig zijn tot ‘weerlegging’ en ‘correctie’ en dat ze ‘opvoeden tot gerechtigheid.’ De Septuaginta voedt dus op! Ze leert de mens in welke wereld hij leeft, wie hij zelf is en wat hij verwachten mag. Zij leert hem in welke wereld hij leeft en wie hij zelf is. Averincev wijst in zijn boekje over Athene en Jeruzalem op de hellenistische auteur Pseudo-Longino. In zijn boekje Over het sublieme stelt hij de vraag hoe men in woord en geschrift recht kan doen aan het grootse en afgrondelijke van de schepping. Om het sublieme ervan in het licht te stellen, verwijst hij, een ‘heidense’ auteur, uitdrukkelijk naar het majesteitelijke van wat staat in Genesis 1:3 (LXX): ‘En God zei: er zij licht! En er was licht!’ Dat doet de Schrift!: zij opent onze geborneerde blik voor de majesteit van God in de schepping, voor de diepte ervan en voor de sprake die ervan uitgaat. Dat geldt niet alleen voor Genesis 1, maar veel meer nog voor ook de wijsheidsliteratuur (Spreuken 8) en de Psalmen (Psalm 8 en 139). Zij leert hem wat hij verwachten mag. Een tweede boekje dat Averincev meer dan welk ander prijst is de Wijsheid van Salomo, waarin de schrijver de geest van scepticisme schetst die in zijn tijd rondwaart en laat zien hoe fnuikend deze inwerkt in de ziel en hoe desastreus deze is voor de staat. Hij tekent daarnaast de koning, de jonge Salomo, die God vraagt om wijsheid, deze ook ontvangt, en zo voor zijn volk tot zegen is. Daarmee tekent hij het profiel van de Zoon van David, die een generatie later daadwerkelijk zou komen en die ondanks zijn lijden alle macht zou ontvangen in hemel en aarde. De ‘literatuur’ die Averincev níet uitdrukkelijk noemt, is die van de prediking van Christus en van de apostelen, van hun brieven en de Evangeliën. Uitgerekend in een tijd van malaise en neergang kwam Christus op deze wereld en werd in Jeruzalem de kerk geboren. Velen kwamen tot geloof en kregen oog voor Christus die verheerlijkt is, ze erkenden Hem, hun leven werd vernieuwd en zij ontvingen de Heilige Geest. Zo verging het jongeren op de Pinksterdag. Zo verging het ook Timotheüs. Deze ervaring van de ontmoeting met de Schriften, die ‘wijs maken’ en ‘opvoeden tot gerechtigheid’ en de ervaring van de ontmoeting met Christus die er de vervulling van is, gunnen wij de jongeren in de 21e eeuw. Ter wille van hun ziel.

Noot

Averincev was een groot Russisch geleerde (1937 -2004), die in de tijd van het communisme kans zag om tussen de regels van zijn voordrachten en publicaties door het Evangelie aan de man te brengen. Het boekje verscheen in Rusland in de jaren zeventig. Het werd vertaald in het Italiaans en verscheen in 1994 in Rome. De citaten zijn te vinden op blz. 55,56.

Dr. H. Klink

Dr. H. Klink

"Predikant in Hoornaar"