Op 31 december 2022 overleed op 95-jarige leeftijd paus Benedictus XVI. In de afgelopen week werd in de media veel over hem gesproken, ondermeer over de vraag wat voor soort paus hij is geweest. Antoine Bodar gaf daarvan op televisie een mooie typering. Hij stelde: “Paus Benedictus is het tegenbeeld van paus Franciscus. De laatste is open in zijn verkondiging, lijkt vriendelijk en is het ook, maar hij weet van optreden. Hij kan zich op het persoonlijke vlak flink laten gelden. Bij Benedictus was het juist andersom. Als het om de kerkelijke leer ging was hij onvermurwbaar, in het menselijke was hij vriendelijk, wat verlegen en niet sterk doortastend.” Bodar bracht ook naar voren dat Benedictus een immens oeuvre van theologische werken nalaat, waarvan de betekenis meer en meer zal gaan blijken.

Bodar heeft gelijk. In mijn bezit zijn de meeste delen van Benedictus’ verzameld werk dat tot dusver door uitgeverij Herder is uitgegeven: het zijn inmiddels vijftien delen met een gemiddelde van ongeveer 700 bladzijden per deel. In de serie vindt men preken, toespraken, theologische verhandelingen, de neerslag van dialogen en de trilogie over Jezus van Nazareth. Het is een prachtig bezit, een Fundgrube voor theologen, filosofen, cultuurcritici en exegeten.

Op twee aandachtsvelden die voor Benedictus van grote betekenis waren, wil ik wijzen. Hij heeft zich zijn leven lang bezig gehouden met de vraag wat de eigenlijke boodschap van de Kerk moest zijn in het heden. Daarnaast heeft hij zich in het licht van de huidige Bijbelwetenschap een leven lang verdiept in de vragen rond de betrouwbaarheid van de Heilige Schrift.

De eigenlijke boodschap van de Kerk

Ratzinger werd geboren in 1927 te Marktl am Inn in Beieren in een eenvoudig en diep gelovig gezin, dat sterk betrokken was op de kerk. Met dankbaarheid keek hij op zijn jeugd terug. Dat geldt ook van zijn studiejaren in Freising en München (1946 – 1951). Ratzinger kwam op de universiteit in aanraking met een katholicisme dat zich bevond op het breukvlak van twee tijdperken. Veel indruk maakte op hem de hoogleraar Maier, een kundige bijbelgeleerde, die getekend was door wat hem in 1912 was overkomen. De kerk nam hem destijds zijn hoogleraarschap in de Bijbelkunde af omdat hij gebruik maakte van de moderne Bijbelwetenschap, iets waarop in de kringen van het Vaticaan toentertijd een groot taboe lag. Hij werd in de jaren veertig in ere hersteld, maar leed onder het feit dat hij zich nog steeds niet volledig kon uitspreken. Maier maakte indruk op Ratzinger die inzag dat de Kerk zich moest zien te verstaan met de moderne wetenschap en dat een louter kritische houding daartegenover niet gerechtvaardigd was en ook niet vruchtbaar kon zijn. Deze zienswijze verbond hem met geleerden als Henri de Lubac, Urs von Balthasar en Jean Guitton, maar ook en vooral met andere jonge veelbelovende theologen zoals Yves Congar.

Het Tweede Vaticaans Concilie (1962 – 1965)

Zij werden in 1962 door paus Johannes XXIII betrokken bij het Tweede Vaticaans Concilie. Tijdens dit concilie werden de bakens binnen de kerk verzet. De gevolgen hiervan waren groot. In de vaak strakke katholieke wereld was men niet voorbereid op de veranderingen die het concilie mogelijk maakte: veranderingen op het gebied van de liturgie, in de filosofische oriëntatie (vanaf het eind van de 19e eeuw was Thomas van Aquino de autoriteit) en ook met betrekking tot het moderne bijbelonderzoek. Het concilie werkte als een dijkdoorbraak. Bij de gewone trouwe priesters en het kerkvolk was de verwarring groot. Men had het gevoel dat er sluizen open werden gezet voor het modernisme dat de Kerk tot dan toe had bestreden.

Daar kwam bij dat nog maar enkele jaren nadat het concilie was afgesloten in Europa de vlam in de pan sloeg: studenten kwamen in opstand tegen de maatschappelijk bestaande orde en luidden de zogenaamde culturele revolutie in. De theologen van het concilie konden niet vermoeden dat de veranderingen die zij aanbrachten als een katalysator zouden gaan werken. De onzekerheid die er het gevolg van was vormde een voedingsbodem voor een veel verdergaande revolutie binnen haar eigen muren. Geestelijken en geleerden werden modern. Velen raakten gevoelig voor het marxisme dat alom werd gepredikt, anderen omarmden ten volle de moderne Bijbelkritiek. Dit alles bracht de katholieke wereld in grote verwarring.

Weerwerk

Ratzinger heeft deze ontwikkelingen met lede ogen aangezien en heeft met kracht geprobeerd weerwerk te bieden aan het modernisme. Hij leek op een stuurman die in eerste instantie aan bakboord een golf aan ziet komen en bijstuurt maar niet in de gaten heeft dat een nog grótere golf aan stuurboord op het schip aanstormt waardoor hij zich, zodra hij dit gewaar wordt, genoodzaakt ziet om het roer om te gooien. Ratzinger heeft op een knappe manier uit alle macht geprobeerd de ontwikkelingen die het concilie onbedoeld in de hand werkte, in te dammen en het schip van de kerk in een juiste koers te brengen.

Hij gaf zich daarbij rekenschap van wat zich in deze revolutionaire jaren voordeed. Het knappe ervan was dat hij niet verviel in reactionair-zijn. Hij bleef trouw aan zijn uitgangspunt dat de kerk open moest staan en moest verwerken wat goed is. Tegelijk moest zij tegenstand bieden aan wat dat niet is. De kernvraag die hij zich stelde was: wat is in essentie het christelijke geloof en op welke punten staat dit onder druk?

Hij stelde deze vraag uitdrukkelijk aan de orde in zijn boek Einführung in das Christentumuit 1968, waarin hij het Credo uitlegde. Het voert te ver om uitvoerig in te gaan op zijn exposé over de moderne tijd. Wat Ratzinger zegt kan ik wellicht verduidelijken aan de hand van de zojuist gebruikte beeldspraak van het schip. De moderne mens zoekt zekerheid in het wetenschappelijk denken; wat door middel van herhaalbare experimenten wetenschappelijk bewezen kan worden, is waar. Een tweede zekerheid bestond in wat men weten kon over de menselijke geschiedenis. De mens kon zeker zijn over het verloop daarvan omdat hij zelf de actor is in de geschiedenis. Aan het begin van de 20e eeuw begon men echter door te krijgen dat men zich daarin vergiste. Wie kan de geschiedenis duiden? Bovendien: had de evolutieleer niet bewezen dat de mens een onbetekenend onderdeel is van een proces waar hij geen vat op heeft? Wat stelt de mens in het licht van de evolutie voor? De vraag rees waaraan hij zijn eigenwaarde ontleent. Wat overbleef waren de natuurwetenschappen en zijn technisch vernuft. Maar had Marx niet de weg gewezen? Had hij niet gezegd: “Tot nu toe hebben de filosofen geprobeerd de werkelijkheid te begrijpen, in werkelijkheid gaat het erom de werkelijkheid te veranderen.”? De toekomst is het domein van de mens! De wereld is maakbaar door de mens, mede met behulp van de techniek. Zo bleven er, aldus Ratzinger, voor de moderne mens twee ijkpunten over: ‘weten’ en ‘maken’!

Het is echter de vraag of men langs deze weg vat kan krijgen op de werkelijkheid, of men de werkelijkheid recht doet. De vraag die Ratzinger opwerpt, is of de mens, als hij de werkelijkheid vanuit deze uitgangspunten benadert, niet juist averechts op de werkelijkheid komt te staan – iets wat hem vroeg of laat opbreekt.

Tegenover dit levensbesef plaatst Ratzinger het geloof. Het geloof reikt veel verder dan ‘weten’ en ‘maken’. ‘Geloven’ leidt tot het ‘verstaan’ van de dingen: wie gelooft krijgt vat op en doet recht aan de werkelijkheid. Het is opvallend dat Ratzinger in eerste instantie niet specifiek over het christelijke geloof spreekt, maar over geloof als zodanig, beter gezegd: het geloof als verankering in een ándere werkelijkheid dan de zichtbare.

Wat bedoelt hij? Om dat duidelijk te maken, haal ik een herinnering op aan een gesprek dat ik enkele jaren geleden had met mevrouw Hengel, de echtgenote van de nieuwtestamenticus Martin Hengel. Zij vertelde me dat zij als jonge vrouw een lezing bijwoonde van Romano Guardini. Ze vertelde: “Nooit zal ik vergeten hoe indringend hij zei: ‘Vergeet het nooit, de geestelijke werkelijkheid is reëler (of werkelijker) dan de werkelijkheid die wij zien.’” Ze bezocht de lezing van Guardini in München, in de jaren waarin ook Ratzinger daar studeerde. Het is bekend dat Ratzinger Guardini buitengewoon waardeerde. Wellicht heeft hij er dezelfde woorden gehoord. In ieder geval komen ze bijna letterlijk voor in zijn boek over het Credo, waarin hij er alle nadruk op legt dat het geloof zich grondt in een geestelijke werkelijkheid. Het geloof grondt zich in een werkelijkheid die hoger, grootser en omvattender is dan die van de mathematische wetenschap en het experiment.

Ratzinger ervoer het als zijn eerste opdracht om dit met kracht naar voren te brengen, omdat hij inzag dat de kerk in de jaren zestig in verzoeking kwam om het geloof relevant te maken door te doen alsof het geloof nu uitgerekend dátgene behartigt wat de moderne tijd als belangrijk ervaart. Geloof zou relevant zijn omdat de gelovige meewerkt aan een betere wereld. De verzwagering met het marxisme en allerlei ‘ismen’ lag op de loer. Het christelijke geloof bewijst zich als het bijdraagt aan een betere wereld, aan gelijkheid, emancipatie, het milieu. Tegen een dergelijke horizontalisering van het geloof bood Ratzinger met kracht weerstand.

Het geloof als houvast en als weg om te begrijpen

Het opvallende en mooie daarbij is dat hij zich beroept op twee getuigen: Maarten Luther en de Septuaginta. Ratzinger verwijst naar de Luthervertaling van Jesaja 7: 9: ‘Als u niet vertrouwt, dan zult u geen houvast hebben.’ De LXX vertaalt de uitspraak met ‘Als u niet vertrouwt, zult u niet begrijpen’ of ‘verstaan’. Als u niet vertrouwt, krijgt u geen houvast, geen grond onder de voeten. Het geloof in de hogere werkelijkheid die (zoals Guardini zei) werkelijker is dan de werkelijkheid die wij zien, geeft grond onder de voeten, juist waar andere zekerheden ons ontvallen! Het gevolg hiervan is dat men de werkelijkheid gaat zien in het licht van de dragende grond ervan, van God, die omvattend is. Zo krijgt men houvast. Het grootse en merkwaardige daarbij is dat de werkelijkheid zo ook enigszins inzichtelijk wordt. Wat open gaat voor het oog van de menselijke geest is de zin van de dingen. De werkelijkheid, het leven krijgt zin en betekenis! Het geloof, waarin men uit grijpt boven wat men ziet, is de voorwaarde voor begrijpen, verstaan. Het is voor dit werkelijkheidsbesef dat Ratzinger opkwam!

Ratzinger plaatste tegenover ‘weten’ en ‘maken’ geloven en verstaan. Een dergelijke bewustzijn, het feit dat de hogere werkelijkheid voor iemand opengaat, schept een openheid voor een nog dieper verstaan: het verstaan van het christelijke geloof. Dit geloof kan worden omschreven als betrokkenheid op Christus. Johannes vertelt in zijn proloog dat de wereld gegrond is in de Logos (het Woord), die de zin uitmaakt van alle dingen. Hij vertelt ook dat de Logos (het Woord) mens is geworden, Hij is als de Zoon van God in de wereld gekomen. Christus laat allereerst in zijn verhouding tot God zien wie God, de Vader is. Maar daarbij is Hij zelf God. Als zodanig is Hij op aarde gekomen en dát om het kwaad (het raadsel van deze wereld) en de zonde te overwinnen.

Ratzinger schetst in zijn boek op een indringende manier hoe zowel de kerkelijke mens, alsook ook de moderne mens de zin van de dingen kan ontvallen. De kerkelijke mens als zijn zekerheden in het geding raken, de moderne mens als hij merkt dat ‘weten’ en ‘maken’ tekort schieten en geen antwoord geven op de zinvraag van het leven. Hij schetst hoe zij beiden langs de rand van de vertwijfeling door het geloof tot houvast kunnen komen, een houvast dat geboden wordt in een werkelijkheid die omvattend is en die, op een veel grootsere manier dan hij ooit voor mogelijk hield, zin geeft aan het leven

De betrouwbaarheid van de Bijbel

Ratzinger hield zich voorts bezig met de vraag naar de actuele verkondiging van het Evangelie. Het Evangelie is het getuigenis omtrent God en Christus. Als vanzelfsprekend hield hij zich bezig met de vraag naar de betrouwbaarheid daarvan en dat in het licht van de moderne Bijbelwetenschap. Zoals gezegd kwam hij daarmee in aanraking tijdens zijn studie theologie. Vanzelfsprekend heeft hij zich bezig gehouden met de werken van Rudolf Bultmann (1884 – 1976), die als theoloog decennia lang het veld van de exegese domineerde. Ratzinger (filosofisch geneigd als hij was) stelde de vraag naar de uitgangspunten van Bultmanns hermeneutiek en van de vorm-kritische methode. Heel knap wees hij op de moeilijkheden waarvoor Bultmann, als hij consequent nadacht, kwam te staan (er zou geen eenheid zijn tussen het Oude- en Nieuwe Testament, terwijl de auteurs van de nieuwtestamentische geschriften zelf zich keer op keer op deze eenheid beroepen). Prachtige dingen diepte de jonge Ratzinger op bij de door hem bijzonder gewaardeerde theoloog Heinrich Schlier (1900 – 1978), die helaas voor zover ik weet (zeker in Nederland) grotendeels onbekend is.

Hoezeer moet het Ratzinger verheugd hebben dat er in de jaren zeventig en tachtig sprake was van een omslag in de Bijbelwetenschap. Martin Hengel betrad het toneel met zijn weergaloze boek Judentum und Hellenismus. Ratzinger moet wat Hengel betreft hetzelfde gevoel gehad hebben als N.T. Wright, die in zijn boek over Paulus schrijft: “Toen kwam de grote meester”. Met dankbaarheid heeft Ratzinger gebruik gemaakt van de werken van Hengel en van zijn vriend Peter Stuhlmacher, zoals blijkt uit zijn trilogie over Jezus van Nazareth en uit het voorwoord van het tweede deel, waarin hij memoreert dat de inmiddels gestorven Hengel hem had aangemoedigd om dit deel te schrijven. Met dankbaarheid citeert hij in deel 1 Hengels boek ‘Die johanneische Frage’, ook al stelt hij hier en daar kritische vragen bij wat hij aandraagt. Dit laatste heeft Martin Hengel goed opgenomen. In de tijd dat het boek van de paus verscheen, was ik bevriend met hem en prees hij in een gesprek het boek van Benedictus: ‘Es ist ein geistreiches Buch’.

Ongetwijfeld heeft de paus in zijn geestelijk testament dat vorige week het licht zag gedacht aan hetgeen door Hengel en anderen in gang werd gezet. De paus schreef dat hij tijdens zijn leven meemaakte hoe de Bijbel gelezen werd in de sleutel van de marxistische en ook existentialistische filosofie (o.a. Heidegger, Bultmann) en hoe beide invalshoeken inmiddels achterhaald zijn. Men is weer uitgekomen bij het geloof dat de kerk altijd heeft voorgestaan. Hoever de waardering voor Martin Hengel en Stuhlmacher reikt maakt het volgende wel duidelijk. In de zomer voor Hengels overlijden (2009) nodigde paus Benedictus hem en Peter Stuhlmacher uit om op Castello Gandolfo lezingen te houden. Benedictus had de gewoonte om tijdens de zomermaanden dergelijke ontmoetingen te organiseren en zijn beste leerlingen daarbij aanwezig te laten zijn. Hengel sprak er over de apostel Petrus en zijn betekenis. Goed herinner ik me hoe mevrouw Hengel me vertelde over het verblijf in Castello Gandolfo, over de hartelijke en open sfeer. Ze vertelde me hoe een van de deelnemers een vraag stelde over exegese. Benedictus, aan wie de vraag gericht was, stak vervolgens een briljant betoog af van meer dan een half uur, alsof hij dit had voorbereid, zonder enige hapering, in een vlekkeloos Duits. De paus verheugde zich in dergelijke ontmoetingen en over contacten met gelovige en betrouwbare bijbelgeleerden. Hoezeer zou hij zich verheugd hebben in wat nadien naar voren is gebracht door geleerden als Larry Hurtado en Richard Bauckham!

Tot slot

De paus was niet eenkennig. Hij nodigde protestantse theologen uit. Wat me in zijn geschriften opvalt, is de grote waardering voor Maarten Luther. Ik kwam drie momenten tegen, die ik graag doorgeef. Hij verwijst naar hem als hij de kern van het Evangelie aan de orde stelt. Hij schrijft: ‘Niemand heeft wat het Evangelie is mooier onder woorden gebracht dan Maarten Luther die het omschreef als ‘een genadige ruil’ (tussen Christus en de zondaar). Hij verwijst naar hem als hij schrijft over de Bijbel: De Schriftwoorden zijn eenvoudig, maar hoe eenvoudig ook, ‘ze vormen de windselen waarin het kind Jezus gewonden is.’ En, zoals gezegd, verwijst hij naar hem als hij typeert wat geloof is: wie gelooft, vindt vaste grond onder de voeten, in de ándere werkelijkheid, die déze werkelijkheid zinvol omvat.

In Joseph Ratzinger- paus Benedictus hebben we kortom te maken met een groot geleerde, maar vooral ook met een christelijke, eerlijke en edele geest. Elke bladzijde in zijn omvangrijk werk geeft daar blijk van. Het valt zeer te hopen dat Bodar gelijk krijgt: de betekenis ervan zal in de toekomst blijken!

Dr. H. Klink

"Eindredacteur Ecclesia"