Voor veel christelijke ouders is het samen bidden een onmisbaar onderdeel van de opvoeding. ’s Avonds knielen ze met hun kind bij het bed, handen samen, ogen dicht en dan zingen: ‘ik ga slapen ik ben moe.’ Niet een lied voor af en toe, maar voor iedere avond. Steeds weer hetzelfde lied; de dag is pas voorbij als er gebeden en gezongen is. Zo vanzelfsprekend als het avondgebed voor de kinderen is, zo weerbarstig is dat voor jongeren en, zo valt te vrezen, voor veel volwassenen. De oorzaken laten zich raden: vermoeidheid, een teveel aan prikkels en een gebrek aan woorden. Tegelijk leeft bij velen het verlangen naar een vitaal gebedsleven. De vraag ‘leer ons bidden’ is nog steeds actueel. Zou het kunnen helpen als volwassenen het vaste ritueel uit hun kindertijd voort zouden zetten? Wat zou er gebeuren als opvoeders zelf beoefenen wat ze hun kinderen bijbrengen? Wat gebeurt er met uw gebedsleven als u uw avondgebed begint met een gezongen of hardop gelezen avondlied? Dat hoeft niet iedere avond hetzelfde lied te zijn. Aan avondliederen geen gebrek. Er is een rijk repertoire voorhanden dat taal geeft om te bidden. De liederen uit de schat van de kerk kunnen dienst doen als startmotor van onze gebeden en ons op die manier helpen om tot God te naderen. Dit artikel is het eerste uit een reeks waarin ik enkele motieven bespreek die in veel avondliederen terugkeren. Ik hoop aan de hand daarvan de waarde van deze liederen aan te tonen. In dit eerste artikel schets ik eerst beknopt de achtergrond van het avondlied en bespreek ik een eerste motief, het laatste artikel sluit ik af met een uitnodiging om deze liederen in de mond te nemen en in het hart te sluiten.

De achtergrond van het avondlied
Veel mensen ervaren dat hun leven zich in een grote vaart voltrekt. De tijd vliegt, zeggen we dan tegen elkaar. In psalm 90 wordt het nog sterker uitgedrukt, wij mensen vliegen door de tijd. Vandaar het gebed in diezelfde psalm: leer ons om onze dagen te tellen. De Heere geeft zijn volk allerlei middelen om de dagen te tellen. Te denken valt aan de jaarlijkse feesten, de vieringen van de nieuwe maan en uiteraard de wekelijkse rustdag. De God van Israël wil niet dat zijn volk in een grijze sleur leeft. Als Schepper heeft Hij zelf vanaf het begin van de wereld gezorgd voor een regelmaat van arbeid en rust. Volgens het scheppingsbericht in Genesis gaat het ritme van dag en nacht vooraf aan de schepping van de zon en de maan. Het leven krijgt vorm in een tijd die gestructureerd is. Zo leert Israël de dagen te tellen. Dat gebeurt in de officiële liturgie in de tempel en ook in het huiselijk leven dat daar nauw op betrokken is. In de tempel werd er aan het begin en het einde van de dag een offer gebracht. In de psalmen wordt het verband tussen het persoonlijk gebed en deze offers expliciet gelegd. Uit een andere psalm maken we op dat de joodse gewoonte om driemaal daags te bidden, zoals we die ook bij Daniël aantreffen, heel oude papieren heeft. Het is dan niet verwonderlijk dat er in het psalmboek zowel morgenliederen als avondliederen staan. Psalm 4 kan worden beschouwd als de oudste avondzang. Dit psalmgebed eindigt met woorden waar groot vertrouwen in doorklinkt: ‘In vrede zal ik gaan liggen en weldra slapen, want U alleen, HEERE, doet mij veilig wonen.’ De christelijke kerk kent ook het ritme van het dagelijks gebed. Dit is duidelijk zichtbaar in de kloostertraditie met de vaste getijden en vaste liederen zoals de lofzang van Maria en de lofzang van Simeon. De reformatie brak wel met de kloosters, maar niet met het geregelde gebed, al werd dit meestal wel in de huiselijke kring gesitueerd. Maarten Luther geeft in zijn kleine catechismus voorbeeldgebeden voor de ochtend en de avond. In ons land zijn er samen met de bekende kerkelijke formulieren ook gebeden overgeleverd die bedoeld zijn voor thuisgebruik. Ook is het opvallend te noemen dat achterin het psalmboek naast enkele Bijbelliederen ook een ochtend- en avondzang zijn opgenomen. Ondanks de grote nadruk op het zingen van de psalmen besefte men: deze liederen kunnen we niet missen. In latere gezangenbundels is er een uitgebreide rubriek ochtend- en avondliederen. In deze bijdragen gaan we in op de avondliederen. Om de stof enigszins te beperken gaan we daarbij uit van de collectie in het Liedboek voor de Kerken van 1973 (LvdK).

Dankbaarheid
Het eerste motief dat onze aandacht vraagt is ‘dankbaarheid’, in veel avondliederen een belangrijke grondtoon. Het gaat dan vooral om betuigingen van dankbaarheid aan God als de Schepper, Die het leven draagt en onderhoudt. Ambrosius, die wel de vader van het kerklied genoemd wordt, bezingt in zijn Deus creator omnium (LvdK 382) de Schepper die de dag als met een kleed van licht bekleedt. Wij hebben als schepselen dus alle reden, ja zelfs de plicht om Hem te eren en te danken. De derde strofe van dit gezang luidt:

U zij voor deze dag gebracht
de dank en eer, weer valt de nacht;
U lof verschuldigd zingen wij
de avondhymne, sta ons bij.

Die dankbaarheid voor het ontvangen daglicht klinkt ook door in het lied van de anglicaanse bisschop Thomas Ken. Zijn gezang (LvdK 387) is overgeleverd op een levendige melodie van Tallis. Het begint als volgt:

O Heer mijn God, ook deze nacht
zij lof en eer U toegebracht
omdat Gij dag en duister schept
en ons het licht gegeven hebt.

Nikolaus Hermann dichtte een avondlied dat duidelijk de sporen draagt van het reeds genoemde avondgebed van Luther. In Verzonken is het licht der zon (LvdK 384) gaat het ook over licht en duister. De dankbaarheid wordt vooral opgeroepen door het besef dat God ons dagelijks draagt en beschermt:

Heb dank, Heer, dat Gij onze voet vandaag
voor letsel hebt behoed;
steeds stond uw engel ons terzij,
door uw genade leven wij.

Ik wil U, o God, mijn dank betalen (LvdK 390) is een geliefd avondgezang van Herman Adriaan Bruining, die in zijn dagen een gezien predikant was. In dit lied dankt hij God voor het geschonken licht, voor de genoten bescherming en voor zijn nabijheid in de moeiten van het leven. Wat opvalt is de intieme taal, God wordt niet alleen geëerd als Schepper, maar ook bemind om zijn ‘meer dan vaderlijke’ zorg.

Een laatste gezang waar de dankbaarheid een prominente plaats inneemt is De dag, door Uwe gunst ontvangen (LvdK 393). Het is een vrije vertaling door Jacqueline van der Waals van een hymne van John Ellerton. Dit lied opent het perspectief op Gods wereldwijde kerk. Als het nacht wordt en hier ‘het daglicht onderduikt’ dan gaan wij slapen en zwijgen onze stemmen en gebeden. Maar op andere plaatsen in de wereld wordt het dan licht en ‘ginds waar de nieuwe dag ontluikt’ zijn er anderen die de lofzang gaande houden. De woordkeus doet wellicht denken aan de hemelse heerlijkheid, maar de derde strofe maakt duidelijk dat ook aan onze aardse werkelijkheid gedacht mag worden:

Zodat de dank, U toegezonden,
op aard nooit onderbroken wordt,
maar steeds opnieuw door mensenmonden
gezongen en gesproken wordt.

Stelt u zich voor: door dagelijks God te danken in gebed en lied, maken wij deel uit van een wereldwijde gemeenschap die ononderbroken God de lof toebrengt. Als wij gaan slapen, zijn er anderen die het van ons overnemen, en als zij gaan slapen is het onze beurt om onze Schepper de lof enk dank te brengen die wij Hem verschuldigd zijn.

ds. H.E. Veldhuijzen, Schelluinen

Ik heb voor deze artikelen dankbaar gebruik gemaakt van Een compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de Kerken, Boekencentrum, 1998.