Ds. J.G. BARNHOORN, Nunspeet
DENKEN VANUIT HET EINDE
Enige tijd geleden verscheen bij de uitgeverij Narratio te Gorcum een boek van de hand van Ds. C.FJ. Antonides, emeritus-predikant te Terborg, getiteld: Dr. Jan Hendrik Gerretsen. Het geluid van een sterke stem.
Van Dr. J.H. Gerretsen (1867 - 1923), een van de bekendste Haagse predikanten uit het begin van deze eeuw, is bij het huidige geslacht veelal niet meer bekend dan dat hij destijds, in zijn hoedanigheid van hofprediker, prinses Juliana heeft gedoopt. De tekst van de bij deze gelegenheid door hem gehouden preek was ontleend aan de geschiedenis van de opwekking van de jongeling te Naï
n: "... en Hij gaf hem aan zijn moeder" (Lucas 7,15).Doch er valt heel wat meer van deze markante figuur te vertellen. Hoezeer hij ook bij onze generatie in het vergeetboek is geraakt, wat hij te zeggen had was inderdaad zo belangwekkend, dat wij rustig kunnen stellen, dat Ds. Antonides, na zich, op instigatie van Prof. Dr. E.L. Smelik, jarenlang in de gedachten-wereld van Gerretsen verdiept te hebben, er goed aan gedaan heeft, hem met deze "dienst aan de kerk", aldus de tekst op de achterflap van het boek, aan de vergetelheid te ontrukken.
"God is God"
Laat mij beginnen met de mededeling, dat ik met het opschrift, aan deze boekbespreking meegegeven, "denken vanuit het einde", niet op. voorhand de theologie van Gerretsen als een denken vanuit de eschato-logie, de leer van de laatste dingen, zou willen karakteriseren. Aan deze typering ligt een andere overweging ten grondslag. Wanneer ik mij Gerretsen voor ogen stel, zoals hij, als éé
Rechtvaardiging
God is God! Woorden, die een diep respect verraden voor het niet te doorgronden geheimenis, dat met het wezen van de Drie-enige gegeven is. Een besef, dat heel het denken van Gerretsen doortrekt. Onwillekeurig denken wij hier aan de sterke nadruk, door Karl Barth de jaren door op God als de "Gans Andere" gelegd: het gaat niet aan, op een rationele, speculatieve wijze over de Eeuwige te spreken. Integendeel, steeds weer dienen wij pas op de plaats te maken: "Kom niet dichterbij: doe uw schoenen van uw voeten, want de plaats, waarop gij staat, is heilige grond" (Exodus 3,5).
In dit licht dienen wij, naar het mij voorkomt, heel het denken van Gerretsen te zien, en wel met name zijn visie op het vraagstuk van de rechtvaardigmaking, -een vraagstuk waarmee hij zich gedurende heel zijn leven heeft beziggehouden. Als ethisch theoloog - in zijn brochure "Het goed recht der ethische richting" (1912) noemt hij zich zelfs "ethisch in hart en nieren" -was hij er ten volle van overtuigd, dat uit onze levenshouding duidelijk moet blijken, dat wij een opgestane Heiland hebben. Het in-Christus-zijn moet in een vernieuwd zedelijk bewustzijn gestalte krijgen. Maar wat was hiervan in de praktijk eigenlijk te zien? Bleek de vrees, dat de leer van het "door het geloof alleen" de mensen zorgeloos en goddeloos maakt (Heidelb. Cat., zondag 24, 64), althans maken kan, niet al te vaak ten volle gerechtvaardigd te zijn? Wat was er eigenlijk bij hen, die 'thristus door een waarachtig geloof ingeplant" heetten te zijn, van "vruchten der dankbaarheid" te bespeuren, zo moet Gerretsen zich herhaaldelijk afgevraagd hebben. Vandaar, dat - overigens op een andere wijze dan in onze dagen b.v. bij Dr. C.J. den Heyer het geval is - de zgn. forensische rechtvaardigingsleer (de leer van de toerekening van Christus' gerechtigheid) bij hem op weerstand stuitte.
Authenticiteit
Hier treft ons een behoefte aan authenticiteit, die, o.i. kenmerkend voor de ethische theologie als zodanig, niet in de laatste plaats Gerretsens Schriftbeschouwing doortrekt, hetgeen hij ook op de kansel duidelijk liet merken. Hij aarzelde niet, hierin door zijn plaatselijke collega Dr. J.A. Cramer voorgegaan, de kwestie van de Schriftkritiek in de prediking ter sprake te brengen, hetgeen hem een niet gering aantal kerkgangers gekost heeft: mensen, die voordien zijn prediking, waarin zij een Gereformeerde ondertoon beluisterden, steeds dankbaar hadden aangehoord. Gerretsen kon er geen begrip voor opbrengen, dat zij er de brui aan gaven. De gemeente belijdt haar geloof in de Opgestane toch niet op grond van de historische betrouwbaarheid van hetgeen ons in de Bijbel met betrekking tot een en ander wordt medegedeeld? Het gaat toch om de (geloofs)ervaring van de levendmakende kracht, die van de verrezen Heer uitgaat. Welnu, heeft men hiervoor eenmaal oog gekregen, dan behoeft men voor het historisch-kritisch onderzoek van de Heilige Schrift toch niet bang te zijn!
Het komt ons voor, dat Gerretsen, met respect gezegd, in dezen wat naï
ef geweest is. Wij vragen ons af, of hij de betekenis van de categorie der historische betrouwbaarheid niet onderschat heeft. Men behoeft toch waarlijk geen fundamentalist te zijn om hier veel waarde aan te hechten-? Bovendien: gaat het wel aan om zaken als de historische betrouwbaarheid en de geloofservaring tegenover elkaar te plaatsen?Een "irregulier" dogmaticus
zijn arbeid is volstrekt levensecht", - een typering, die ons onwillekeurig doet denken aan het devies van Gerretsens vader, de eerste directeur van de normaal-school op "De Klokkenberg" te Nijmegen, een vermaard pionier op het gebied van het Christelijk onderwijs: het devies "waar is waar", - een leuze, die "nog altijd voortleeft in zijn nageslacht" (pag. 15).
Men zou Gerretsen, om een bekende uitdrukking te bezigen, een "irregulier dogmaticus" kunnen noemen. En zo moet hij ook zichzelf gezien hebben. Ongetwijfeld heeft Buskes gelijk, wanneer hij stelt, dat Gerretsen "geheel zelfstandig de leer van de reformatie doordacht" (pag. 213), - een typering, die in elk geval opgaat voor zijn door Miskotte als "exclusief' gekenschetste "Christologie" (1911), waarin hij, zoals hij zich ten volle bewust geweest is, een geheel eigen weg is gegaan.
Helaas ontbreekt ons de ruimte, dieper op zijn theologische arbeid in te gaan. Zo zou er alle reden zijn, ruimschoots aandacht te schenken aan twee belangrijke publicaties op kerkhistorisch terrein, t.w.: zijn doorwrochte studie over Florentius Radewijns, waarop hij in 1891 cum laude bij zijn leermeester Dr. H.G. Kleyn aan de Utrechtse Universiteit promoveerde, en zijn verhandeling over Micronius (Marten de Cleyne), die vier jaar later verscheen. En wat zou er, om niet nog meer te noemen, naar aanleiding van zijn dogmatische geschriften "De val des menschen" (1909) en "God en de materieele wereld" (1915) veel te zeggen zijn over zijn "omgekeerd Manicheï
sme", zoals hij het zelf noemt: niet de stof is de zonde, maar "... door de zonde is de stof. Aan het physieke ... ligt het ethische defect ten grondslag" (pag. 171), - een gedachte, die van Ruler, hierin door Dr. G.Ph. Scheers in diens bijdrage in de bundel "Ernst en Vrede" (pag. 171 - 192) bijgevallen, in Gerretsen een "gnosticus" doet zien, hetgeen overigens bestreden wordt door Antonides, die spreekt van "een worsteling ... om uit dat eeuwige probleem te komen", t.w.: het probleem van de verhouding tussen materie (stof) en geest, dat immers "een struikelblok voor alle menselijk denken" moet blijven (pag. 272).Ds. S.H. Buijtendijk
In dit verband willen wij niet onvermeld laten, dat Buijtendijk zijn zoveel jongere collega er de ogen voor heeft geopend, dat in de doorsnee-kerkdienst de aanbidding, waarmee de prediking ons goed beschouwd dient te vervullen, niet zelden schromelijk tekort komt. Merkwaardig eigenlijk, en o.i. ook verblijdend, dat Gerretsen, die - naar eigen zeggen "estheet in hart en nieren" - als "liturgiae reformatae auctor" (pag. 31) aan de wieg van de liturgische beweging heeft gestaan - wij denken in dit verband aan zijn brochure "Liturgie" (1911), die nog in 1946/'47 (!) een herdruk beleefde - van de voluit Gereformeerde Buijtendijk impulsen in deze richting ontvangen heeft! Wilde Gerretsen "een liturgie, waarin aanbidding en prediking als gelijkwaardige componenten in de eredienst functioneren" (pag. 197), - ook zijn collega Buijtendijk dacht in deze richting: men gaat niet alleen naar de kerk om naar een preek te luisteren!
Tussen twee haakjes: wat zou het een zegen voor de kerk zijn,1 wanneer het element van de aanbidding eindelijk eeris de aandacht zou krijgen, die het werkelijk verdient. Hoe God-onterend toch is goed beschouwd, naast het plichtmatig "luisteren" het afschuwelijke patroon van consumptiedrang*^en conversatiedrift, waardoor de aanbidding te enen! male verdrongen en de ere-dienst tot een aanfluiting gemaakt wordt. Weten wij nog wel, wat het zeggen wil: "God is tegenwoordig, God is in ons midden, laat ons diep in 't stof aanbidden ..."?
Wilma
De tweede, die wij in dit verband moeten noemen, is Willemina Vermaat (1873 - 1967), een nicht van Gerretsen, als schrijfster door deze in protestants-christelijk Nederland geï
In haar autobiografie, "Het heilig wonder van mijn leven", typeert zij haar neef, die in een heel moeilijke periode bijzonder veel voor haar betekend moet hebben, als "de man met het priesterhart, die alleen de ondraaglijk zware last zag, waaronder ik gebukt ging" (pag. 38). Wilma staat model voor de velen, die van Gerretsens "diep priesterlijke inslag en toewijding" -een pastorale betrokkenheid, die, zoals Buskes zegt, "ad ultimum", d.w.z.: tot aan de uiterste grens, ging -de rijpe vruchten hebben mogen oogsten. Wat Wilma ten diepste met haar neef verbindt is het leven vanuit de opstanding van Christus. Voor Gerretsen is de opstanding "het centrale feit waar alles om draait in het Nieuw Testamentisch getuigenis ... het centrale feit, dat zich moet uitwerken in ieder mensenleven" (pag. 271vv.). Of zoals Wilma het zegt: "Het ontzag-gelijk mysterie van de opstanding van Christus werd voor hem, die iets van de Christus-gehoorzaamheid wist, het vanzelfsprekende".
Nu, hetzelfde is ook op Wilma zé
lf van toepassing. De literator Dr. C. Rijnsdorp zegt van haar: "De Paaszon glinstert over haar bladzijden. Zij leefde eigenlijk van uit de sfeer van de vroege paasmorgen" (pag. 39), -een getuigenis, dat ieder, die van haar boeken kennis genomen heeft - hetgeen wij de lezers van "Ecclesia" ten zeerste kunnen aanraden - van harte zal beamen.Opstandingstheologie
Maakten wij in het voorgaande de opmerking, dat ons denken aan Gerretsen een "denken vanuit het einde", t.w. vanuit zijn levenseinde, is, na al hetgeen wij in het voorgaande hebben opgemerkt zouden wij met deze uitdrukking toch ook de denkwereld van Gerretsen zé
Dankbaarheid
Het boek van Ds. Antonides heeft ons bijzonder geboeid, waarom wij het in veler handen - niet slechts in veler boekenkast! - toewensen, in de overtuiging, dat de omgang met deze irreguliere "opstandingstheoloog" in onze Geest-arme tijd niet anders dan verrijkend zal kunnen werken.