Groen van Prinsterer en Europa
Dr. H. Klink, Ecclesia nr. 15/16, juli 2002
Mr. Guillaume Groen van Prinsterer werd in 1801 geboren.
Dat was midden in de Franse tijd. In het gezin waarin hij opgroeide
was er ongetwijfeld veel aandacht voor de politieke en militaire verwikkelingen
in Europa. Zo moet de jonge Groen gehoord hebben over de tocht van
Napoleon in Rusland (1812). Ongetwijfeld heeft hij in 1813 veel gemerkt
van de geestdrift waarmee de toekomstige koning Willem I op het strand
van Scheveningen na jarenlange ballingschap werd binnengehaald. Hij
moet ook gehoord hebben van de slag bij Waterloo, waar Napoleon in
de zomer van 1815 definitief verslagen werd. Kort daarop werd in Wenen
het Wener Congres gehouden (1815), waar de periode van de Restauratie
werd ingeluid. Men probeerde er het evenwicht in Europa te herstellen,
dat door de Franse Revolutie en de nasleep daarvan grondig was verstoord.
Frankrijk kreeg opnieuw een Bourbon als koning toegewezen. De grenzen
tussen de Europese staten werden vastgesteld. Na de turbulente jaren
van een oorlog op Europese schaal hoopte men op een periode van rust
en stabiliteit.
In deze sfeer groeide Groen van Prinsterer op. Toen hij 17 jaar was,
ging hij in Leiden studeren. Groen bleek een zeer begaafd student.
Hij promoveerde in 1824 zowel in de rechten als in de letteren, om
drie jaar later Refendaris bij het Kabinet van de koning te worden.
Dat de gebeurtenissen die zich in Europa voordeden hem niet ongemoeid
lieten, blijkt uit zijn eerste pennenvruchten. In 1825 schreef hij
een breedvoerige verhandeling over de Griekse vrijheidsoorlog tegen
de Turken, onder de titel:
Bedenkingen tegen een oproeping tot ondersteuning der Grieken.
In dezelfde tijd schreef hij een vlugschrift over de oorlog in Portugal.
In 1826 deed hij mee aan een prijsvraag, die de koning had uitgeschreven
en vloeide uit zijn pen het geschrift Historische proeve over de geschiedenis
en de gevolgen van de steeds nauwer geworden vereniging van de beschaafde
volken!
Hoe de jonge Groen over Europa dacht en welke rol hij voor Europa in de wereldgeschiedenis weggelegd zag, blijkt vooral uit deze Historische proeve. Het is van belang om op te merken dat Groen deze verhandeling schreef in 1826. In dat jaar stond hij nog vóór de persoonlijke geloofskeus, die hij enkele jaren later mede onder invloed van zijn vrouw Elisabeth van der Hoop zou doen. Maar uit het geschrift blijkt dat de akker waarop enkele jaren later het zaad van het Evangelie gestrooid wordt, al een weltoebereide aarde heeft.
De Historische Proeve: Europa en de beschaving
Groen wijst er in de Historische Proeve met nadruk op dat de Europese
landen één gezamenlijke oorsprong hebben. De Europese volkeren stammen
af van de barbaren, die dit werelddeel ontroofden aan de Romeinen
(rond 400 na Christus). Ondanks aanvankelijke weerstand werden deze
volkeren op den duur gevormd door zowel de Romeinse beschaving als
het christelijk geloof dat voor het Westen in Rome zijn centrum had.
Van grote betekenis is Karel de Grote (rond 800) geweest. Het is vooral
aan hem te danken dat er in Europa een grote mate van eenheid in religie,
cultuur en maatschappelijke inrichting geschapen werd. De volkeren
stonden met elkaar in betrekking als kinderen van één gezin.
Elk van deze kinderen, aldus Groen, werd echter volwassen en koos
een eigen weg. Dit kwam de eenheid in Europa niet ten goede. Door
het gezamenlijke doel van de bevrijding van Jeruzalem ten tijde van
de kruistochten kwam er meer onderlinge afstemming tussen de Europese
vorsten. In de eeuwen na de kruistochten werd de band tussen de verschillende
volkeren opnieuw losser. Europa dreigde te destabiliseren. Daarin
kwam in de 15e eeuw verandering.
De belangrijke vorstenhoven zochten toenadering. Het uithuwelijken
van prinsen en prinsessen was daarbij een beproefd middel. Maar vooral
de herleving van het geloof ten tijde van de Reformatie speelde in
deze toenadering een belangrijke rol. In het noorden van Europa werden
de protestantse landen naar elkaar toe gedreven. Hetzelfde geldt voor
de landen die het rooms-katholicisme trouw bleven - de in hoofdzaak
meer zuidelijker gelegen landen.
Na de jaren van de godsdienstoorlogen (1568 -1648) trad een periode
in van betrekkelijke rust. Vooral door toedoen van stadhouder Willem
III, die de expansiedrift van Lodewijk XIV beteugelde en die zijn
schoonvader Karel I in Engeland (1688, de Glorious Revolution) onttroonde,
werd de rust in Europa hersteld. Hij redde het protestantisme.
Zijn optreden luidde een periode in van stabiliteit, waarin alle Europese
volken zich in meerdere of mindere mate verantwoordelijk voelden voor
het handhaven van het bereikte evenwicht. Daardoor nam de onderlinge
beïnvloeding van de verschillende volken toe, hetgeen volgens Groen
ten goede kwam aan de beschaving. Op het laatste legt Groen veel nadruk.
Daar ligt de eigenlijke boodschap van de Historische Proeve: de verbroedering
van de volken leidt tot een hoger beschavingspeil.
Groen betoogt dat deze gunstige ontwikkeling tot in zijn dagen doorgaat.
Het Weense Congres is er een uitvloeisel van. Met een zeker enthousiasme
voorspelt hij dat de toekomst een steeds 'nauwere vereniging' te zien
zal geven van de beschaafde volken. Dit hoeft niet te betekenen dat
een volk zijn eigenheid zal moeten prijs geven. Het in ere houden
van de eigen taal, de eigen geschiedenis en de eigen zeden en gewoonten,
staat niet per se op gespannen voet met een dergelijke vereniging.
Deze toenadering moet worden begroet, omdat ze leidt tot verbreiding
van 'de beschaving'.
De nauwere vereniging van de Europese volken kon wel eens een voorbode
zijn van een mondiale verbreiding van de beschaving. De jonge Groen
filosofeert zelfs al over de mogelijkheid van een toekomstige volkerenbond
op wereldschaal. Zo'n volkerenbond zou een belangrijke impuls kunnen
zijn voor een wereldwijde verbreiding van de beschaving, vooral door
toedoen van Europa en Amerika.
Wie dit jeugdgeschrift van Groen leest, komt onder
de indruk van zijn grote historische kennis en van zijn visie op de
geschiedenis. Het valt op dat Groen al op 25-jarige leeftijd de hand
van God opmerkt in de geschiedenis. De historie tendeert naar een
afloop. Ze heeft een doel en een weg. En Europa heeft een roeping,
op mondiale schaal.
Als hij het uiteenvallen van de volkeren in de latere middeleeuwen
geschetst heeft, stelt hij: "Maar God heeft het niet laten gebeuren
dat Europa uiteen viel." Door het humanisme, het gezamenlijk teruggrijpen
op de bronnen van de beschaving in Griekenland en Rome, door de boekdrukkunst
en door de Reformatie werd dat verhoed. De roeping van Europa, waarover
hij schrijft bestaat daarin dat de volkeren het onderlinge evenwicht
in het concert européen handhaven en dat zij door diplomatiek verkeer
en door wederzijdse beïnvloeding uitdrukking geven aan de beschaving,
die zij van hoger hand hebben ontvangen.
Verder ziet Groen een soort verenigd Europa in het verschiet liggen.
De eerste aanzetten daartoe ziet hij in het Weense Congres naar voren
komen. En inderdaad, men zou kunnen zeggen dat de conferenties in
Wenen waren voorboden van de Europese beraadslagingen in Straatsburg
en Brussel, zoals die sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog plaatsvinden.
Groen duidt deze ontwikkeling positief.
Frankrijk in 1789 - het recht van interventie
En toch zijn er enkele passages in Groens jeugdgeschrift die erop
wijzen dat hij het in de verte heeft horen donderen. Ik wijs u op
een enkele zin, waarin Groen met nadruk wijst op het recht van interventie
van buitenlandse mogendheden in een land waar de zaken zo uit de hand
lopen, dat er sprake is van gevaar voor heel Europa.
Hij wijst in dit verband op de Nederlandse stadhouder Willem III die
in 1688, ter wille van de stabiliteit in Europa in Engeland, orde
op zaken stelde. Ook wijst hij op de Zweedse koning Gustaaf Adolf
die in de Dertigjarige Oorlog de Duitse protestanten te hulp schoot
en Oostenrijk versloeg. De omineuze zin die Groen met betrekking tot
de meer recente geschiedenis laat volgen, luidt: "Zo was een poging
te doen om Lodewijk XVI aan de uitzinnigheid van de opgeruide menigte
te ontrukken een daad, welke pligt en recht, reeds uit het oogpunt
van onderlinge betrekkingen alleen, aan ieder wettig gouvernement
gebood."
Groen stelt dus uitdrukkelijk dat de volkeren van Europa
in het jaar 1789 het recht hadden om te interveniëren in Frankrijk!
1789 is het jaar van de Franse Revolutie, het jaar waarin de bestaande
orde in Frankrijk door revolutionairen, die het "noch God, noch meester"
tot hun devies hadden gekozen, volkomen op zijn kop werd gezet. Het
jaar waarin de menselijke rede verheven werd tot godin en tot garant
van de vrijheid.
1789 was het jaar van de doorbraak van het liberalisme. Het woord
liberaal komt van het Latijnse woord libertas, vrijheid. De vrijheid
die de liberalen predikten, bestond daarin dat een volk elke vorm
van gezag, hetzij van God of van heersers naar eigen believen af mocht
zweren. Door deze vrijheid op te eisen, is de mensheid in staat een
betere maatschappij te scheppen.
Treffend komt de geest van de Revolutie tot uitdrukking in een toneelstuk
dat in de jaren voorafgaand aan de Franse Revolutie in Parijs met
buitengewoon veel enthousiasme werd ontvangen: Le Mariage de Figaro
van Beaumarchais.
In dit toneelstuk waagt een page - Figaro - het om tegen een edelman,
die in een kamer in een fauteuil zit, te zeggen: "zeg, sta jij eens
op, zodat ik daar kan gaan zitten!"
Deze ongehoorde opmerking werd door het Parijse publiek met veel enthousiasme
ontvangen. Niet veel jaren daarna sommeerde het gepeupel de adel,
ja zelfs de koning, op een nog veel navranter manier: "Zeg, sta op,
zodat ik jullie plaats kan innemen."
Het is opmerkelijk dat Groen al op jonge leeftijd in
het liberale denken een bedreiging voor de Europese beschaving zag.
De geest van de revolutie was duidelijk naar voren gekomen in de prediking
van Rousseau (1712-1778), in de twijfelzucht van Voltaire (1694-1778),
in het cynisme en de ijdelheid van Diderot (1713-1784) en zijn volgelingen.
Zij bedreigden de fundamenten van de Westerse beschaving. Om die reden
hadden, aldus de jonge Groen van Prinsterer, de West-Europese mogendheden
in Frankrijk in moeten grijpen! "Wanneer immers in enig rijk de beginsels,
waarop de orde van de staat en de rust van Europa is gevestigd door
verderfelijke redeneringen worden ondermijnd en zulks oogluikend of
gedwongen toegelaten wordt; wanneer die redeneringen zich niet bepalen
tot bloote aanschouwing, maar ook in toepassing worden gebragt, dan
is er voor de andere rijken niet een ver verwijderd, maar een onmiddellijk
gevaar ten gevolge van die prediking door voorbeeld en door leer."
We moeten deze zin goed tot ons door laten dringen. Zeer juist omschrijft
Groen reeds hier de aard en de strekking van wat er in 1789 plaatsvond:
het rijk der beginsels waarop de orde van de staat en de rust van
Europa gevestigd is, werd door verderfelijke redeneringen ondermijnd.
Er was alle reden om te interveniëren, omdat deze "redeneringen" niet
alleen gepredikt werden, maar ook in toepassing werden gebracht. Dat
betekende een acuut gevaar voor de stabiliteit, ook in andere Europese
rijken.
Om erger te voorkomen, had men moeten ingrijpen.
Wanneer een huiseigenaar een brand die bij hem thuis uitbreekt en
die andere huizen in de omtrek bedreigt, niet blust, dan heeft de
buurman het recht om dat te doen. Het is een bekend beeld, aldus Groen,
maar het is even bekend als dat het juist is.
Dit had rond 1790 in Europa moeten gebeuren. Maar het is niet gebeurd!!
En dat het niet gebeurd is, heeft fatale gevolgen gehad!
Het heeft Europa 20 jaren in de brand gezet. Groen kijkt erop terug.
Het is dan ook niet toevallig dat zijn overigens bedaarde toon, waar
hij deze dingen ter sprake brengt, iets gepassioneerds krijgt.
Maar Groen is niet pessimistisch. Hij stelt: de Europese
vorsten hebben de orde hersteld. Door op te komen voor de beginselen
waar de Europese orde eeuwenlang op heeft gerust, dienen zij er in
de toekomst voor te waken dat zich niet herhaalt, wat destijds gebeurde.
Zij kunnen dit doen. Mocht ooit de brand van de revolutie in één van
de landen in Europa opnieuw de kop op steken, dan is het hun taak
het vuur bijtijds te blussen teneinde uitbreiding ervan te voorkomen!
Nu we dit weten, is het ons ook duidelijk waarom Groen in de jaren
'20 als jonge man zijn vlugschrift over Portugal en zijn verhandeling
over de Griekse opstand tegen de Turken schreef. Beide zaken hadden
te maken met de status quo in Europa. Groen voelde zich zeer betrokken
bij vragen over de toekomst van Europa. Bovendien was hij zeer beducht
voor een herhaling van wat zich in 1789 in Frankrijk had voorgedaan.
De jonge Groen van Prinsterer was er niet gerust op. Zouden de vorsten
de kracht hebben om, als dat nodig was, in een land te interveniëren
om de stabiliteit van Europa te waarborgen? Of zou de geschiedenis
van 1789 zich herhalen en zou het liberalisme, nu niet in Frankrijk
maar in andere landen toeslaan en op die manier de stabiliteit van
Europa in gevaar brengen? Als Groen deze vragen overwoog, was het
alsof hij de grond onder zijn voeten voelde trillen.
Groen als geestverwant van Burke
Groen betoonde zich in deze overwegingen een geestverwant van Edmund
Burke (1729-1797), wiens geschriften hij overigens pas enkele jaren
later in Brussel tot zijn grote vreugde kon aanschaffen. Als iemand
doorzien heeft wat de Revolutie betekende en welke gevaren er voor
Europa in de denkbeelden van het liberalisme schuilgingen, dan was
het Burke. Op een bijkans profetische manier heeft hij voorspeld dat
de Franse Revolutie niet bij de grenzen van Frankrijk halt zou houden.
Dit kon niet het geval zijn. De revolutionaire leidslieden droegen
immers met grote gedrevenheid een politieke leer uit, die totalitair
was en die in regelrechte tegenspraak was met de beginselen van het
christelijk geloof, waarop het bouwwerk van Europa rustte.
De Franse revolutionairen beschouwden zich als apostelen van een nieuwe
heilsleer, die ook buiten de grenzen van Frankrijk moest worden uitgedragen.
Zoals ooit de Reformatie geen halt hield voor de grenzen van Duitsland
en Genève, maar het aanzien van heel Europa veranderde (ten goede
overigens!), zo zou ook het zaad van de Franse Revolutie over de grenzen
van Frankrijk heen waaien en elders zijn wrange vruchten voortbrengen.
Het onheilspellende van de situatie in Europa was immers dat de ongeloofstheorieën
die de Franse achttiende-eeuwse filosofen aan de man brachten, niet
alleen in Frankrijk, maar in heel Europa met vreugde ontvangen waren.
De bodem van heel Europa bleek vulkanisch gebied te zijn!
Burke's inschatting was juist. We hoeven maar te denken aan ons eigen
land, waar duizenden patriotten warm liepen voor de Franse revolutionaire
beweging. Wat te denken van Engeland, waar de invloedrijke kanselredenaar
dr. Price het opnam voor de Franse radicalen. En wat te denken van
Pruisen, waar in het midden van de 18e eeuw Frederik de Grote een
groot bewonderaar was van de zgn. Franse filosofen en Voltaire in
zijn paleis Sans Souci met veel égards omringde?!
Voor wat betreft de doorwerking leken Reformatie en Revolutie dus
op elkaar. Maar voor het overige waren ze elkaars tegenpool, aldus
Edmund Burke.
Wat hield de Reformatie immers anders in dan de herontdekking van
het eerste gebod: "Ik ben de Here uw God, gij zult geen andere goden
voor Mijn aangezicht hebben"? Door toedoen van de Reformatie erkenden
vorsten en overheden Gods soevereiniteit en beseften zij dat zij gebonden
waren aan de Tien Geboden.
Niemand heeft daar op een fraaiere manier over gesproken dan Calvijn,
die in het vierde boek van de Institutie de vraag op tafel legt of
de overheden, behalve aan de tweede tafel van de Wet, ook gebonden
zijn aan de eerste tafel: het dienen van de ware God. Calvijn beantwoordt
deze vraag zondermeer positief. Ook de eerste tafel van de wet is
van het grootste belang voor de overheid. De overheid regeert bij
de gratie Gods. Haar beleid dient gegrond te zijn op het droit divin,
d.w.z. het goddelijk recht, dat verankerd is in de schepping en Gods
wet en waarvan het besef door het Evangelie verlevendigd wordt.
Deze overtuiging vormt de slagader van het protestantse staatsrecht.
Zij werd in de protestantse landen op verschillende wijze toegepast
op de eigen situatie. Zo kreeg de protestantse staat in verschillende
vorstendommen en republieken een eigen inkleuring. In de Nederlanden,
onder het stadhouderschap van de Oranjes, in Engeland o.a. door toedoen
van de bekende kerkleider Richard Hooker (1554-1600) en in Amerika
door de Pilgrim Fathers en de puriteinen, in de lutherse landen door
de vorsten wier inbreng in het kerkelijke leven groot was. Bij alle
verscheidenheid bestond overal deze grondovertuiging dat God de Eerste
is aan wie vorsten en overheden tot heil van de onderdanen gehoorzaamheid
verschuldigd zijn.
Wie zijn jeugdgeschriften leest, merkt dat Groen al
in 1826 op zoek is naar een tegengif tegen het revolutionaire elan,
waarvan hij vreest dat het niet is uitgeroeid. Er was weliswaar in
1815 een krachtige poging gedaan om het revolutionaire vuur van het
liberalisme te doven, maar Groen besefte heel goed dat het vuur nog
wel degelijk smeulde. En smeulend vuur blijft gevaarlijk. "De brandweer
kan niet tevreden zijn, dan nadat alle vuurhaarden niet alleen onder
controle zijn, maar ook volledig gedoofd zijn."
En dat was niet het geval.
Groen bleef dan ook alert. Ook daarin vertoont hij verwantschap met
Edmund Burke. Ook Burke had de Europese mogendheden opgeroepen om
in Frankrijk de revolutionaire beweging de kop in te drukken. Maar
tegelijk waarschuwde hij dat daarmee niet alles gewonnen zou zijn.
Burke's profetie
Het is opmerkelijk dat Burke in zijn geschrift Thoughts on French
affairs (1791) de meest invloedrijke landen van Europa de revue
laat passeren om aan te geven welke van deze landen hij het meest
vatbaar achtte voor de ideeën van het liberalisme en daardoor een
mogelijk gevaar vormden voor de stabiliteit van het christelijke Europa.
Het is daarbij veelzeggend dat Burke de meeste zorgen heeft over uitgerekend
Pruisen en Rusland.
Burke voorspelde: als naar deze beide landen de ideeën van het liberale
denken zouden overslaan is het leed voor Europa niet te overzien.
Hij voorzag dat Pruisen en Rusland in de nabije toekomst steeds machtiger
zouden worden en een steeds belangrijker rol voor zich zouden opeisen
in het Europese staatsbestel. Dat maakte hem zeer bezorgd. Letterlijk
stelt hij (let wel: in 1791): "In Duitsland wordt een grote revolutie
voorbereid, een revolutie die naar mijn inschatting waarschijnlijk
van beslissender betekenis zal zijn voor het algemene lot van de volken
van Europa dan de revolutie in Frankrijk zelf." Burke stelde: "Als
het machtsevenwicht in het Duitse Rijk, dat zoveel vorstendommen telt,
door de liberale ideeën in gevaar komt, zal dat van invloed zijn op
de betrekkingen tussen Pruisen en Oostenrijk. Zij zullen elkaar qua
invloed en macht niet meer in evenwicht houden. Dit kán gaan betekenen
dat één van beide een machtspolitiek gaat voeren, die desastreuze
gevolgen heeft voor heel Europa." Ook op de ontwikkelingen in Rusland,
de steeds belangrijker wordende kolos in het oosten van Europa, is
Burke niet gerust.
Terugziend kunnen we na ruim twee eeuwen niet anders dan concluderen
dat Burke's vrees volkomen gerechtvaardigd was en dat zijn voorzeggingen
bijkans profetisch waren! De invloed van de revolutionaire denkbeelden
bleek, ondanks het Wener Congres, niet te stuiten. De revolutionaire
denkbeelden sprongen inderdaad over naar Pruisen om vervolgens, vooral
via Duitsland (Marx, Engels, Lenin) in de vorm van het socialisme
en het communisme over te waaien naar Rusland. Langs deze weg heeft
het liberale denken een zee van ellende in Europa en in de wereld
teweeg gebracht.
De Heilige Alliantie en Ludwig von Gerlach
Toch moeten we stellen dat het in het begin van de 19e eeuw heel
anders leek te lopen. In 1815 sloten de belangrijkste Europese vorsten
een Heilige Alliantie. De betrokken vorsten waren de keizer van Oostenrijk,
de koning van Pruisen en de tsaar van Rusland. Zij vertegenwoordigden
resp. het Rooms-katholicisme, het (lutherse) protestantisme en de
Russische orthodoxie. Zij beloofden te streven naar een evenwichtig,
vreedzaam en vooral christelijk Europa. De alliantie moest een dam
op te werpen tegen de vloedgolf van het liberalisme waar Europa in
de Franse tijd zo onder geleden had.
Alle goede bedoelingen ten spijt: de vorsten hebben hun hooggestemde
idealen niet kunnen waarmaken. De Heilige Alliantie bleek niet bestand
tegen de druk van het liberalisme dat ook in de 19e eeuw aan invloed
won. Uiteindelijk heeft het ook het conservatieve en protestantse
Pruisen in zijn greep gekregen. De tragiek die daarin voor Europa
ligt is immens.
Dit kan men het beste zien aan de levensloop van de Pruisische staatsman
Ludwig von Gerlach (1795-1877), die het als zijn levenstaak beschouwde
om de Heilige Alliantie in ere te houden, als tegengif tegen het liberalisme.
Ludwig von Gerlach was een geestverwant van Groen van Prinsterer.
Groen, die zijn periodiek de Kreuzzeitung las, waardeerde Von Gerlach
zeer. Het kwam echter pas in 1866, toen beiden oud waren, tot een
persoonlijke ontmoeting.
Von Gerlach was een oprecht man. Als kind had hij een
piëtistische opvoeding genoten. Hij was de eigenlijke theoreticus
van de conservatieve partij in Pruisen. Von Gerlach dacht sterk theocratisch.
Hij had veel invloed op de Pruisische koning Frederik Willem III (1797-1840)
en Frederik Willem IV (1840 -1861) Von Gerlachs ideaal was een christelijk
Europa, d.w.z. een Europa dat trouw bleef aan zijn christelijke oorsprong,
waarin de landsregeringen Gods geboden als leidraad voor hun politieke
handelen namen. Hij was de Heilige Alliantie dan ook ten zeerste toegedaan.
Von Gerlach wees democratische ideeën, die zich in zijn dagen volop
gepropageerd werden, scherp van de hand. Vorsten regeerden volgens
hem niet bij de gratie van het volk, maar bij de gratie Gods. Het
gezag is gefundeerd in het heilig Boven en niet in de onzekere sentimenten
van het volk of van de meerderheid daarvan.
Twee stellingen die hij steeds opnieuw naar voren bracht luidden:
"Gerechtigheid is het fundament van de koningen" en: "Er is een hogere
macht dan de macht van het recht." Het hoogste recht is verwoord in
de Tien Geboden en is verankerd in de woorden: "Ik ben de Here uw
God." Het euvel van het liberalisme is dat het niet wenst te rekenen
met een gezag dat van hoger orde is. Voor het liberalisme, aldus Von
Gerlach, is de wereld zichzelf tot een wet!
Von Gerlach had veel geestverwanten, o.a. de bekwame juristen Ludwig
von Haller en Friedrich Julius Stahl (1802-1861). De oudere Von Haller
had grote invloed op Von Gerlach. Stahl was een uitgesproken luthers
jurist, een gezien man, ook aan het hof. In de eerste helft van de
19e eeuw was de invloed van deze conservatieve politici op de Pruisische
regering groot. Zij publiceerden veelal in de al genoemde Kreuzzeitung,
die tot ver buiten de grenzen gelezen werd.
De Alliantie onder druk
In zijn bekende boek Das andere Preussen (Berlijn,1964) schetst de
Joodse Hans Joachim Schoeps, hoe Von Gerlach zich in het midden van
de 19e eeuw veel moeite getroostte om de Heilige Alliantie in stand
te houden. De alliantie kwam immers steeds meer onder druk te staan.
In 1848 stak in Europa opnieuw de wind van de revolutie op. Het liberalisme
won in verschillende landen terrein, o.a. in Frankrijk en Nederland.
Mede door toedoen van Von Gerlach en Stahl weerstond de koning van
Pruisen - het Pruisen van Kohlbrugge - de druk om een nieuwe grondwet
te aanvaarden. Hetzelfde geldt voor de vorsten van Oostenrijk en Rusland.
Toch verslechterde hun verstandhouding na 1848 uitermate.
Er is voor deze ontwikkeling geen hoofdschuldige aan te wijzen. Volgens
Von Gerlach liet geen van hen zich richten door het ideaal van het
christelijk Europa. Dat verwijt betrof de tsaar, die zijn invloed
op de Balkan wilde vergroten om een sterkere positie ten opzichte
van de Turken te verkrijgen. Hij streefde naar een Russische hegemonie
op de Balkan. Daardoor kwam de vrije doorgang over de Donau in gevaar.
Dit bracht de keizer van Oostenrijk in verlegenheid. Ook Frankrijk
bracht de keizer in het nauw.
Napoleon III steunde de revolutionaire beweging in Italië, waardoor
Oostenrijkse bezittingen in het noorden van Italië in gevaar kwamen.
Engeland, waar de liberale Palmerston aan het roer stond, maakte het
er niet beter op. Samen met Frankrijk begon het op de Krim een oorlog
tegen Rusland (1854).
Door deze verwikkelingen werd de Pruisische regering
zwaar op de proef gesteld. Welke positie moest zij kiezen? Zou zij
de Fransen en de Engelsen in hun strijd tegen Rusland steunen? Dan
zou het verbond met Rusland verbroken worden. Zou zij zich keren tegen
Engeland en de 'onchristelijke Turken' en de zijde van Rusland kiezen?
Dan zou Pruisen in oorlog komen met een protestants land. In dat geval
zou Pruisen bovendien niet alleen met Engeland en Frankrijk, maar
ook met Oostenrijk in conflict komen, dat zich door de politiek van
de tsaar op de Balkan bedreigd voelde.
Nu lag er voor Pruisen iets zeer aanlokkelijks in een conflict met
Oostenrijk. Oostenrijk was de machtigste staat in de Duitse bond.
De keizerskroon was al sinds eeuwen voorbehouden aan de Habsburgers,
die als aartshertogen regeerden over Oostenrijk. Wanneer Pruisen de
gelegenheid aangreep en zich tegen het toch al zo in het nauw gebrachte
Oostenrijk zou keren, zou het ongetwijfeld de hegemonie in de Duitse
Statenbond verkrijgen. Zou de Pruisische regering deze kans grijpen?
Von Gerlach en Stahl drongen bij de koning aan dit niet te doen. De
koning moest zich strikt neutraal opstellen en geen partij kiezen.
Zij stelden zich uit christelijke overtuiging op dit standpunt. Pruisen
moest zichzelf verloochenen. Von Gerlach won het pleit. Pruisen bleef
koersen op een christelijk, niet revolutionair Europa. Het strekt
Frederik Willem IV tot eer, dat hij het advies van Von Gerlach opvolgde
en geen partij koos. Eigenbelang diende niet de koers te bepalen.
Dat zou immers het einde betekenen van de Heilige Alliantie en het
nog resterende christelijk karakter van Europa in groot gevaar brengen.
Het roer om - Otto von Bismarck
Ondanks de neutraliteit van Pruisen bleef het in Europa gisten.
De situatie was uiterst precair en de druk op de koning van Pruisen
om zich te laten gelden, was zeer groot. Veel hing er in Pruisen af
van de opstelling van de conservatieven. Vooralsnog bleven zij bij
hun standpunt van neutraliteit. Dit bleef zo, totdat er binnen hun
gelederen een man opstond, die de geschiedenis van Europa zou bepalen:
Otto von Bismarck (1815 - 1898). Aanvankelijk was Bismarck een loyaal
lid van de conservatieve partij, wier christelijke principes hij van
harte deelde. Hij betoonde zich een warm voorstander van Von Gerlachs
christelijk-germaanse staatsidee. In 1848 sprak hij het als zijn overtuiging
uit dat alleen door de Heilige Alliantie verhoed werd dat Europa ten
prooi viel aan allerlei roofoorlogen.
Het verdrag van de drie christelijke vorsten kon volgens Bismarck
het begin zijn van een samenwerking van alle Europese volkeren op
christelijke grondslag.
Maar de zeer getalenteerde Bismarck bleek niet uit hetzelfde hout
gesneden als Von Gerlach en Stahl. Al heel snel nadat de nieuwe koning
Wilhelm I hem in 1862 benoemd had tot kanselier van Pruisen, bleek
dat hij de christelijke principes van de conservatieven liet voor
wat ze waren.
Eenmaal aan de macht, verloochende hij tot ontsteltenis van Von Gerlach
dit principe. Tegenover het principe van een christelijk Europa stelde
Bismarck onomwonden het eigenbelang van Pruisen Wat nuttig was voor
Pruisen was per definitie goed.
Afspraken met andere vorsten konden verbroken worden als het staatsbelang
dat eiste. De stabiliteit in Europa, het handhaven van het christelijke
Europa, het afstemmen van de politiek op de Tien Geboden, het werd
door Bismarck ondergeschikt verklaard aan het belang van Pruisen.
Zonder scrupules gaf hij toe dat zijn enige doel was: machtsuitbreiding
van Pruisen.
Zijn handelen was ernaar.
Hij overtroefde zijn eigen koning. In 1864 veroverde hij Sleeswijk
op de Denen, in hetzelfde jaar annexeerde hij Holstein. In 1866 annexeerde
hij midden-Duitse landen als Hannover. Daartoe had hij het op een
akkoordje gegooid met Napoleon III. Toen hij zijn doel bereikt had,
zocht hij in 1870 een voorwendsel om Frankrijk binnen te vallen.
Na de val van Parijs (1870) kroonde hij in de Spiegelzaal van Versailles
de koning van Pruisen tot keizer van het Heilige Duitse Rijk. De vernedering
van Oostenrijk was daarmee compleet.
Wat hier geschetst wordt, is een ontstellende geschiedenis. Bismarck brak met de christelijke politiek zoals Von Gerlach die had voorgestaan. Hij voerde, wat hij noemde een Realpolitik. De realiteit van het ogenblik, gerelateerd aan het belang van Pruisen, was bepalend voor het beleid dat in Pruisen gevoerd werd. Het betekende niet minder dan dat de vonk van het liberalisme naar Pruisen was overgeslagen en daar een uitslaande brand veroorzaakte. Hoe diepingrijpend Bismarcks omslag was en uit welk ander principe hij handelde, valt o.a. op te maken uit de volgende ontboezeming van de kanselier: "De leugen is de olie in de diplomatieke machine." Schoeps stelt dat Bismarcks optreden in concreto betekende dat de laatste resten van het oude Europese staatssysteem opgeruimd werden. Het begon met de vernietiging van de Duitse Bond, het eindigde met de vernedering van Oostenrijk en Frankrijk. De oude Von Gerlach heeft Bismarck om deze reden met verwijten overladen. Geen wonder. Hij moest machteloos toezien hoe zijn levenswerk door een vroegere geestverwant werd afgebroken en hoe de stabiliteit en het christelijke gehalte van Europa in groot gevaar kwamen. In het laatste artikel dat hij voor de Kreuzzeitung schreef (1866), waarschuwt hij: "Hoeden wij ons voor de afschuwelijke dwaalleer, alsof de geboden van God niet ook op het gebied van de politiek, van de diplomatie en van oorlogsvoering richtsnoer zijn, alsof deze gebieden geen hogere wet kennen dan het patriottistische egoïsme. Er is een hogere macht dan de macht: het recht. Het goddelijk recht."
Een apocalyptisch gebeuren
In de ogen van Von Gerlach trokken in het christelijke Europese huis,
waar ooit door het christelijk geloof een boze geest uit verdreven
was, door toedoen van het nationalisme van Bismarck zeven bozen geesten
binnen, die erger waren dan de eerste. Von Gerlach wist wat hij zei,
toen hij Bismarck typeerde als een antichrist! Het mag veelzeggend
genoemd worden dat de toch altijd omzichtige Groen van Prinsterer
Von Gerlachs typering overnam.
Evenals Von Gerlach zag hij in dat de gevolgen van Bismarcks optreden
voor Europa desastreus zouden zijn. De toenadering van de volken waarover
hij als jonge man reeds geschreven had en waarvan hij hoge verwachtingen
had gekoesterd, werd teniet gedaan. "Nu", schreef Groen in 1870 in
een persoonlijke aantekening, "is er géén concert européen meer.
Nu is er in Europa geen Europees tribunaal meer. De bepalingen van
1815 zijn verscheurd, er is geen evenwicht meer in Europa."
Het protestantse land bij uitstek dat tot nu toe vanuit christelijk
standpunt weerstand had geboden tegen de revolutionaire tendensen
in Europa was zélf liberaal geworden! Als Jeremia's klaagzang over
Jeruzalem klinkt het als Groen schrijft: "Pruisen is overgegaan tot
het nieuwe recht!!"
Groen zag heel goed in dat deze overgang betekende dat in Europa voortaan
het recht van de sterkste zou gelden. Een anti-christelijke geest
zou vaardig worden over de volkeren.
Met alle gevolgen van dien. Groen heeft gepeild welke gevolgen deze
omslag, dit overgaan tot het "nieuwe recht" voor Europa zou hebben.
In 1870 geeft hij een boek uit met de omineuze titel L' Empire Prussien
et l' Apocalypse. En in overeenstemming met de geest van dit boekje
voorspelde hij al in 1867 tijdens een bijeenkomst van de Evangelische
Alliantie in Amsterdam wat Europa "door de weldoeners der eeuw, door
de verlichte vorsten en regeringsleiders" te zien zouden krijgen.
Een zee van ellende zou over Europa gaan.
Want de vonk van de revolutie (het liberalisme) was van Frankrijk
overgesprongen naar Pruisen, het machtige land, dat midden in Europa
lag...
Groens voorspelling is uitgekomen. Het vuur dat in Pruisen
ontstoken werd, heeft heel Europa in brand gezet. Schoeps zegt in
1964 "Er zijn er niet velen die gemerkt hebben dat in 1866 de grote
beslissing viel, toen Bismarck deze weg in sloeg, een weg, waarvan
aan het einde de wereldoorlogen van 1914 en van 1939 staan." Met andere
woorden: er loopt een regelrechte lijn van Bismarck naar de Eerste
en de Tweede Wereldoorlog. Groen was één van die weinigen, die de
rampen die aanstaande waren, voorzagen.
Hij stelde: vanaf nu geldt voor de volkeren van Europa: "Ieder voor
zich!" De dramatische gebeurtenissen die hieruit voort vloeiden, zouden
Europa, ja de hele wereld, in apocalyptische wateren brengen.
Eugenio Corti, een Italiaans christen en romanschrijver
wijst in een geschriftje La responsabilité de la culture occidentale
dans les grands massacres du XXe siècle op de verantwoordelijkheid
van Europa voor de hele wereld.
Zeer veel nadruk legt hij op de voorrechten die God aan Europa geschonken
heeft en in het bijzonder aan het zeer begaafde Duitse volk. Deze
voorrechten en talentent hadden ten goede kunnen komen aan de hele
wereld. Dat was het waarop Groen in 1826 nog hoopte. Terugziend moet
gezegd worden dat aan de schoot van Europa door ongeloof en Godverzaking
het revolutionaire, liberale denken is ontsprongen, dat in de vorm
van allerlei ideologieën als een vloedgolf over de wereld is geslagen.
Met alle gevolgen van dien. In 1814 brak de Eerste Wereldoorlog uit,
als een regelrecht gevolg van het door Von Gerlach en Groen verfoeide
nationalisme.
In 1933 kwam Hitler in Duitsland aan de macht. Het nationaal socialisme
won terrein. Het gevolg was een tweede wereldbrand. In 1917 nestelde
het communisme, dat afkomstig is uit Europa, zich in Rusland en na
de Tweede Wereldoorlog in China en Cambodja enz.
Vanaf die tijd vormde het een voortdurende bedreiging voor de wereldvrede.
Door toedoen van de nazi's en van de communisten in Rusland en China
verloren in een eeuw tijd maar liefst resp. 25, 60 en 153 miljoen
mensen het leven. Dat maakt een totaal van 238 miljoen mensen.
De Verenigde Staten op het wereldtoneel
Europa is door los te raken van de verankering in het goddelijk recht
tweemaal bijna te gronde is gegaan.
Vanzelfsprekend heb ik daarbij de beide wereldoorlogen op het oog.
Een derde dreiging bleef niet uit: die van het communisme ten tijde
van de Koude Oorlog. Drie keer kon het zichzelf niet trekken uit het
moeras waar het in geraakt was. Drie keer moest die redding van buitenaf
komen.
Drie keer hadden de Verenigde Staten van Amerika daarin het leeuwendeel.
Tot drie keer toe brachten zij er Europa politiek, economisch en moreel
bovenop.
Illustratief voor de situatie waarin Europa zich meer dan eens bevond,
is de loopgravenoorlog in Noord Frankrijk tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Maandenlang zat er geen beweging in het front. De oorlog kostte dagelijks
vele, vele mensenlevens. Honderden, duizenden soldaten kwamen om.
Slachtoffer van wat Groen noemde het "nieuwe recht." In zijn boek
Im Westen nichts Neues schetst Erich Maria Remarque de hopeloze situatie.
Dagelijks berichtte de radio in Duitsland: Im Westen nichts Neues
("Van het westelijk front geen nieuws."). De vreselijke dingen die
zich in werkelijkheid dagelijks aan het front voordeden, vormden geen
nieuws meer. Het zat in Europa vast. Muurvast.
De lezer ondervindt er de beklemming van bij het lezen van het boek.
Totdat hij op het eind ervan merkt dat er verandering op til is! Alsof
de mist optrekt! Alsof er een frisse wind opsteekt! We schrijven dan
1917, enige tijd nadat president Woodrow Wilson van Amerika Duitsland
de oorlog verklaarde. Naar Europa gezonden Amerikaanse militairen
zetten de Duitse linies onder zware druk. Ze zagen kans de linies
in korte tijd te doorbreken. Zo kwam er een einde aan een zinloze,
dwaze oorlog, die honderdduizenden slachtoffers eiste. Amerika haalde
Europa uit het slop.
Na de oorlog wilde Wilson zijn handen niet van Europa aftrekken. Heel
duidelijk zag hij dat er een nieuw machtsevenwicht geschapen moest
worden, op grond van een nieuw rechtsbewustzijn, op grond van het
goddelijk recht.
Wilson betoonde zich een waar geestverwant van de door hem zo bewonderde
Edmund Burke. Als men naar hem had geluisterd zou er met steun van
Amerika een wereldbond van volkeren opgericht zijn. Wilsons opvattingen
werden gedeeld door de jonge Duitse politicus Konrad Adenauer, die
evenals Von Gerlach gedreven werd door het ideaal van een verenigd
Europa op christelijke grondslag, waarin overigens de macht van Pruisen
beknot werd! Helaas: zover kwam het niet. Frankrijk dat veel te lijden
had gehad van de Eerste Wereldoorlog was uit op revanche en vernederde
op zijn beurt Duitsland en stelde onmogelijke vredeseisen. Het "nieuwe
recht", van 'ieder voor zich' beheerste nog steeds de Europese politiek.
Wilson voorspelde dat er door de onheuse behandeling van Duitsland
binnen twintig jaar opnieuw sprake zou zijn van een Europese oorlog.
Uit protest tegen de halsstarrige opstelling van Frankrijk onttrok
hij zijn steun aan een volkerenbond. Nog geen 12 jaar betrad Hitler
het Duitse podium.
Het eerste gebod - de betekenis van Karl Barth
Nu was het opnieuw Deutschland über alles. Maar het adagium klonk
nog veel wranger in de oren dan in de tijd van Bismarck.
We vragen ons af of er in de jaren voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog
door de kerk een even krachtig getuigenis gegeven werd van het goddelijk
recht als eertijds door Groen van Prinsterer en Von Gerlach. Helaas
moet vastgesteld worden dat de kerk het voor een groot gedeelte liet
afweten. Van de stemmen die in en vanuit de kerk ter waarschuwing
klonken, is de meest bekende wellicht die van de Zwitserse theoloog
Karl Barth, die in de jaren dertig van de 20e eeuw doceerde in Bonn.
Samen met anderen tekende hij ferm protest aan tegen Hitlers optreden.
Hij deed dat met een beroep op Gods geboden en vooral op het eerste
gebod. In een terugblik schrijft hij (in 1938): "Het ging ons daarom
dat wij naast God geen andere goden mochten hebben." Hitler diende
zich aan als de redder die de voorzienigheid naar voren had geschoven,
naar wie iedereen moest luisteren! "Wij", aldus Barth, "hielden eenvoudigweg
vast dat God boven alle goden staat, en dat de Kerk in Volk en samenleving
onder alle omstandigheden en tegenover de Staat haar eigen taak heeft,
haar eigen boodschap en orde, die haar voorgeschreven wordt in de
Heilige Schrift. Ondanks het feit dat velen het zelfs in de kerk anders
zien, en ondanks de eisen door het nationaal socialisme gesteld, is
het zo dat de keuze voor de vrijheid van de kerk niet alleen een religieuze
keuze is, maar ook uit de aard der zaak een politieke keuze." Evenals
Groen rond 1870 signaleerde Barth dat velen in Europa niet in staat
waren om te onderkennen waar het werkelijke gevaar vandaan kwam. Hun
machteloosheid kwam voort uit het feit dat ze, aldus Barth, "niet
inzien dat het nationaal socialisme de bewuste, radicale en systematische
overtreding is van het eerste gebod!!"
Churchill, Roosevelt en de Tweede Wereldoorlog
Slechts weinigen zagen zo scherp als Karl Barth. Vandaar dat hij toen
Hitler Tsjecho-Slowakije bezette de andere Europese landen opriep
om hem met geweld te bestrijden! Enkele maanden later brak de Tweede
Wereldoorlog uit. Een grote catastrofe was het gevolg. Opnieuw was
Europa niet in staat om op eigen krachten orde vrede en veiligheid
te herstellen. Vanzelfsprekend werd er oorlog gevoerd en was er verzet
tegen Hitler. Maar dit verzet zou waarschijnlijk vruchteloos geweest
zijn als daar niet opnieuw de Verenigde Staten waren, die bij de oorlog
betrokken raakten. Dit gebeurde mede door toedoen van Winston Churchill.
In Washington wees hij in september 1943 het congres op het feit dat
God de Verenigde Staten groot had gemaakt, om zijn gehoor vervolgens
voor te houden: "De prijs van grootheid is verantwoordelijkheid."
President Roosevelt verklaarde kort daarop Duitsland de oorlog. Opnieuw
was het vooral door het doortastende optreden van de Verenigde Staten
dat Europa werd gered. Hitler werd verslagen. De fouten die men maakte
na de Eerste Wereldoorlog werden nu niet gemaakt. Duitsland werd door
de Verenigde Staten in de arm genomen. Opnieuw woei er een frisse
wind over Europa. Na de Tweede Wereldoorlog behoedden de Verenigde
Staten Europa bovendien voor het dreigende en oprukkende communisme.
Soms meer ondanks dan dankzij de Europese bevolking, die zich door
voor een deel door het socialisme en communisme zand in de ogen liet
strooien. Dat laatste gold helaas, zelfs voor Karl Barth die voorafgaand
aan de Tweede Wereldoorlog, terecht het boegbeeld was voor de kerken.
Europa en de Verenigde Staten - het protestantse staatsrecht
Waaraan is het te wijten dat Europa tot twee- of
driemaal toe zo dicht bij de afgrond gestaan heeft?
Groen zou geantwoord hebben: het is te wijten aan de ideologieën die
op Europese bodem zijn ontstaan. En ideologieën zijn producten van
ongeloof. Hoe komt het dat Churchill en de Engelsen, evenals Roosevelt
en de Amerikanen, niet alleen de materiële kracht, maar ook de morele
moed bezaten om hun verantwoordelijkheid te nemen en Europa te helpen?
Mag ik proberen een antwoord te formuleren? Ik doe het vragenderwijs.
Is het niet opvallend dat vanaf 1789 Groot-Brittannië en de Verenigde
Staten van Amerika veel en veel minder gevoelig waren voor de revolutionaire,
liberale denkbeelden dan Frankrijk, Duitsland, Italië, Oostenrijk,
Nederland en Rusland? Is het niet omdat in Amerika nog een krachtig
besef leefde van wat recht is? Is het niet omdat er in deze landen
meer bewaard is gebleven van het besef dat de staat verantwoording
schuldig is aan God en dat zij rekening dient te houden met diens
geboden? Is er in Engeland en Amerika niet meer bewaard gebleven van
wat Calvijn bedoelde, toen hij stelde dat er een direct verband bestaat
tussen het natuurrecht, de wet van God, het geweten en het Evangelie,
terwijl in Europa de band tussen het Woord van God en het staatsrecht
meer en meer werd doorgesneden, hetgeen Groen en Von Gerlach zo diep
betreurden? Heeft het puritanisme dat Engeland en Amerika stempelde
de bevolking niet meer doordrongen van de calvinistische notie van
het belang van het Eerste Gebod? Is het niet zo dat juist in de 18e
eeuw, toen in Frankrijk de revolutionaire ideeën vat kregen op de
mensen, er in Engeland en Amerika sprake was van een réveil van het
christelijk geloof (The Great Awakening)? En last but not least: heeft
God er niet voor gezorgd dat er op het cruciale moment van de Franse
Revolutie in Engeland een bijkans profetisch politicus zijn stem verhief
en waarschuwde tegen de geest van de revolutionairen? Een politicus
wiens invloed van onberekenbaar is in zowel Groot-Brittannië als in
Amerika?
Zeker, Engeland kende in 1688 zijn zogenaamde Glorious Revolution.
Koning Karel I werd door onze stadhouder Willem III onttroond. Maar
deze 'revolutie' was geen revolutie in de eigenlijke zin van het woord.
Het was geen revolutie maar een opstand, juist tot behoud van het
recht dat verankerd was in God.
Ook Amerika kende zijn revolutie. Op 4 juli 1776 verklaarde het zich
vrij van het moederland, Engeland. Deze 'Revolutie' vond plaats drie
jaren voor de Franse Revolutie. Maar welk een verschil tussen beide!
Frankrijk, waar het aantal slachtoffers van de Revolutie en de Napoleontische
oorlogen in de miljoenen loopt, wist geen bevredigende toestand van
politieke vrijheid te bereiken. Ja, de vruchten van de Franse Revolutie
waren desastreus voor heel Europa en uiteindelijk voor de hele wereld.
De Engelsen en Amerikanen wisten daarentegen wèl een bevredigende
toestand van politieke vrijheid te bereiken en
tot drie keer toe
bevrijdden zij de wereld van groot onheil. Hoe komt dit?
Laat Groen, nee laat Stahl, die door Groen wordt geciteerd, het antwoord
geven: "Men beweert wel dat het christelijk beginsel in de staat de
vrije politieke ontwikkeling - en dat is het ideaal van onze tijd
- belet. Het tegendeel is waar. Waarom is het aan de Engelsen en Noord
Amerikanen gelukt om een bevredigende toestand van politieke vrijheid
te bereiken, en waarom is dit aan de Fransen steeds mislukt? Om veel
oorzaken. Maar er is een hoofdoorzaak. Namelijk deze: in Engeland
en Amerika was de vrijheidsbeweging gepaard, vanaf het begin, met
christelijk geloof. In Frankrijk was ze tegen het christelijk geloof
gericht. De vrijheid was in Engeland en Amerika met de adem van de
Puriteinen, in Frankrijk met die van de encyclopedisten en Jacobijnen
bezield." Daar ziet u het verschil: de drang tot vrijheid ging in
het Engeland van de 17e eeuw en in het Amerika van de 18e eeuw gepaard
met religieus geloof, d.w.z. met eerbiediging van Gods wet. Vooral
aan deze beide landen, die gestempeld werden door vrijheid èn geloof,
hebben wij onze vrijheid te danken. Ik zal niet gemakkelijk een documentaire
over het leven van Churchill vergeten, die de E.O. enkele jaren geleden
voor de t.v. heeft uitgezonden. In één van de afleveringen was te
zien hoe Churchill en Roosevelt elkaar ontmoetten op een oorlogsbodem
op de Middellandse Zee. Voordat ze afscheid namen, werd er op het
dek van het schip door alle aanwezigen, matrozen en scheepslui, officieren
en onderhandelaars een psalm aangeheven. Daarin werd God geprezen
en het vertrouwen in Hem uitgezongen. Een treffender illustratie van
wat christelijk staatsmanschap inhoudt, ken ik nauwelijks. Zij gaven
er blijk van te beseffen dat zij stonden in de traditie van het christelijk
geloof, dat alleen garant staat voor vrijheid en recht en een waarborg
vormt tegen elke vorm van ideologie. Europa is christelijk of het
is niet Het rechtsbesef dat in Engeland en Amerika, dankzij o.a. Edmund
Burke is bewaard en zijn vruchten heeft voortgebracht kan óns in West
Europa niet vreemd zijn! Het is immers een vrucht van West-Europese
bodem. Het is een rechtsbewustzijn dat via Europa (met name Engeland)
in de Verenigde Staten wortel heeft geschoten. We kunnen stellen:
via Amerika en Engeland waar het beter bewaard is dan in Europa, heeft
het in de recente geschiedenis Europa (het moederland) bewaard voor
chaos en ondergang. Via Amerika en Engeland kwam het weer terug naar
dit werelddeel, waar het ooit tot bloei kwam, maar waar dat ándere
vrijheidsdenken - een vrijheid zonder God - zoveel verwoestingen heeft
aangericht.
Ik zou zeggen: is er niet alle reden om onze levensboom, die door
het ongeloof zo verkommerd en verdroogd is, weer te planten bij dit
rechtsbewustzijn, dat via Europa Amerika bereikt heeft en dat vooral
te danken is aan het calvinisme!? Welnu, door toedoen van Churchill
en Roosevelt is Europa gered. En uitgerekend zij pleitten in de geest
van Groen van Prinsterer en Von Gerlach voor een verenigd Europa dat
geschoeid is op christelijke leest. Dat deed Churchill o.a. in 1946
tijdens een toespraak in Zürich. Konrad Adenauer deed het al in 1919.
Hij herhaalde zijn pleidooi in 1946. Méér dan de eenheid van Duitsland
vormde de eenheid van Europa zijn grote ideaal. Een christelijk Europa,
wel te verstaan.
Ten slotte
Tot slot: De eenheid van Europa heeft inmiddels in vérgaande vorm
zijn beslag gekregen. Eerst op economisch gebied, vervolgens ook meer
en meer op staatkundig en politiek terrein. Daardoor zijn catastrofes
voorkomen. Meer dan 50 jaar is er in West-Europa vrede geweest.
Het communisme, dat zo'n geweldige bedreiging vormde, heeft in Oost-Europa
inmiddels afgedaan. Veel Oost-Europese landen hebben inmiddels kenbaar
gemaakt toe te willen treden tot de Europese Unie.
Is Europa op weg om het christelijke Europa te worden, waar Churchill
over sprak en waar Adenauer op hoopte? De tendens in Brussel en Straatsburg
boezemt niet altijd vertrouwen in. Toch leert de geschiedenis dat
het cruciaal is voor de toekomst van Europa of dit vanouds christelijke
werelddeel terug zal keren tot zijn wortels en het eerste gebod zal
eerbiedigen.
Aan de christenen de taak om hun getuigenis in de geest van Groen,
Burke, Von Gerlach en Adenauer bij het licht van de Bijbel en de historie
te laten horen. Als het ooit, mede door hun toedoen, zover zou komen
- en de geschiedenis leert ons: "Europa is christelijk of het is niet"
- dan zouden Groen van Prinsterer en Von Gerlach, jaren nadat zij
hun brood uitwierpen op het water, het alsnog vinden.