Wij mogen hieruit afleiden, dat met reinen van hart bedoeld zijn mensen, die het echt om God te doen is. De gemeenschap met Hem gaat bij hen boven alles! Gods heiligheid is als een verterend vuur, als een vlam in het braambos, waarin God zich aan Mozes openbaarde. Deze vlam brandt en brandt weg, wat zondig is, maar vernietigt toch niet8 ). God is immers liefde, reddende liefde, heilige liefde: het is de Here God in Zijn liefde er om begonnen mensen om te vormen en te herscheppen naar Zijn beeld.
Gods heiligheid is allesbepalend. Vandaar dat er enerzijds over Hem in allerlei beelden wordt gesproken, vanaf leeuw9) en beer10) tot Vader en Verlosser toe, terwijl anderzijds het maken van enig beeld van Hem ten enenmale afgewezen wordt. Vandaar dat het Oude Testament op antropomorfe (mensvormige) wijze over God spreekt, en niet alleen gewaagt van de verschijningen van de Heilige in beelden van vuur, of van natuurverschijnselen, maar ook - aanduidender-wijs - met behulp van mensvormige uitspraken11) ). Niettemin wordt ononderbroken herhaald, dat God geen mens is12) ), niet gezien kan worden 13) ) en onvergelijkelijk is14) ).
God een geestelijk en onzichtbaar Wezen
Het is belangrijk, dat wij binnen dit kader afzonderlijk luisteren naar bewoordingen uit het eerste artikel van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis: "Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond, dat er is éé
Geestelijk Wezen
Wanneer God dan een geestelijk wezen heet, behoort het woord "geestelijk" vanuit de traditie uitgelegd te worden als onlichamelijk of onstoffelijk. Om deze reden mocht Israël geen stoffelijke beelden of lichamelijke voorstellingen van God maken! Wanneer de Bijbel evenwel toch uitspreekt, dat God oren, ogen, handen en voeten heeft, zijn dat antropo-morfismen (mensvormige voorstellingen), waarvan God gebruik maakt, omdat Hij ons tegemoet wil komen in Zijn openbaring en zich aanpast aan onze zwakheid15).
De vraag naar de vulling van het begrip "geestelijk wezen" heeft te maken met de kwestie van "overeenkomsten" tussen God en mens, de mensvormige spreekwijzen en de gestalte van God16).
Onzichtbaar Wezen
God is een onzichtbaar wezen (NGB art. 1), is Geest, en Wie Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in Geest en in Waarheid17). Deze bewoordingen worden vermeld in het gesprek tussen Jezus en de Samaritaanse vrouw en bepalen onze denkrichting. In Geest en in waarheid God aanbidden wil niets anders zeggen dan de Here God aanroepen, nadat wij Hem door Geest en Woord (waarheid) hebben leren kennen en liefhebben. Zich houden aan Gods Woord è
Deze God in Geest en in waarheid aanbidden betekent óó
k, dat de gelovige zijn hart uitstort voor God. Gebed is het voornaamste stuk van de dankbaarheid18).Berkelbach van der Sprenkel drukt de zin van deze dankbaarheid als volgt uit: "De overdenking van de wet loopt uit op de begeerte naar vergeving en de gerechtigheid in Christus ... Wat de mens doet of laat in gehoorzaamheid aan de wil van God, doet hij vanuit het gebed"19).
Haitjema hanteert deze bewoordingen: "Het gebed is in het christelijk geloof het hoogtepunt van het opgestaan zijn tot een nieuw leven"20).
In het gebed wordt God dus om Zijn liefde en goedheid, majesteit en gerechtigheid, barmhartigheid en trouw, om al Zijn deugden geprezen en aanbeden. Blijft het gebed achterwege, dan is er sprake van ondank, ondank als een vorm van diefstal: eer-roof, omdat aan God, de Aanbiddelijke, lof wordt onthouden.
De consequentie van ondank is - algemeen gesproken - deze, dat de mens om zijn prestaties wordt ver-afgood. Wanneer hij Gods plaats wil innemen, gaat hij autonoom leven. In de actualiteit om ons heen wordt duidelijk, daartoe deze vermetelheid leidt: God moet God blijven, en wij, mensen, houden het bij wat wij zien en ervaren en zijn daarin heer en meester.
In de aanbidding echter - echo van het lied van de serafs21) voor Gods troon - vergeet de mens zichzelf, omdat lofprijzingen uit zijn hart omhoog wellen uit loutere verwondering, dat God is zoals Hij is. Deze Aanbiddelijke is en blijft voor stervelingen de Hoge en Verhevene, de Ondoorgrondelijke.
Door uitsluitend naar de Schrift te verwijzen komen wij tot deze zienswijze.
- In Joh. 1:18 lezen wij immers: "Niemand heeft ooit God gezien, de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, Die heeft Hem doen kennen".
- In de Eerste Timotheü
s-brief (6 : 16): "Die alleen onsterfelijkheid heeft, en een ontoegankelijk licht bewoont, Dien geen der mensen gezien heeft, of zien kan".- In de Hebreeë
n-brief (11: 27): "Want Mozes bleef standvastig als ziende de Onzienlijke". Dit laatstgenoemde zien slaat op het zien van het geloof.Het moet ons dan ook niet verwonderen, dat het Jodendom, wanneer het naar buiten trad in de Grieks-Romeinse wereld, wegens zijn verwerping van allerlei oude vormen van religie als godloos werd aange-
merkt. Het ontbreken van godsbeelden kwam vreemd over bij niet-Israë
lieten. De innerlijkheid van deze religie heeft men niet kunnen (en/of niet willen) begrijpen. Men kon voor zo'n beeldloze godsdienst geen begrip opbrengen. Wie laat zich nu als weldenkend mens in met de onzichtbare wereld?Het is evenmin verwonderlijk, dat ondanks het beeldverbod in Israë
l altijd weer het verlangen is opgekomen naar het bezitten van godsbeelden (Bethel en Dan), naar allerlei altaren en naar dodenondervra-ging. Syncretisme (het denken, waarin alle godsdiensten met elkaar vermengd worden) dook keer op keer op binnen Gods eigen volk en bleek bijna onuitroeibaar.Er is in Oosterse landen een bepaalde gewoonte, welke parallel loopt met de bijbelse geloofshouding tegenover God in Zijn verhevenheid. Misdadigers mochten daar de koning niet zien. Een schuldige en veroordeelde werd dat niet vergund. Ik twijfel er niet aan of de apostel Johannes, bekend als hij was met Oosterse gewoonten, zal daaraan gedacht hebben, toen hij proclameerde, dat we in de hemel - van zonde en schuld ontslagen - "Zijn aangezicht zullen zien"22). In eeuwige hemelse heerlijkheid is immers het doel van de nieuwe schepping bereikt: dan zien verlosten God van aangezicht tot aangezicht. In het paradijs werd door menselijke hoogmoed de omgang met God verspeeld. De mens vluchtte voor Gods roepstem: "Adam, waar zijt gij?"23) van Diens aangezicht weg. In de nieuweihemel en op de nieuwe aarde wordt door genade deze omgang weer hersteld tot volle werkelijkheid.
l.Matth. 5:
8.2. 1 Johannes 3 : 2 slot.
3. Openbaring 22 : 4.
4. Artikel 1.
5. 2 Koningen 19 : 22; Psalm 71 : 22; 78 : 41; Jesaja 1 : 4; Jeremia 50 : 29*
6.Johannes 17 : 11.
7. Jesaja 6 : 1-7.
8. Exodus 3.
9. Hosea 11:10; Amos 3 : 4, 8; Micha 5 : 7.
10. Hosea 13 : 8; Klaagl. 3 : 10.
1!. Jesaja 6; Ezechiël 1; Daniël 7.
12. Hosea 11 : 9; Jesaja 31 : 3.
13. Exodus 33: 18vv; 34 : 29vv; Jesaja 6 : 2.
14. Jesaja 40: 18; Psalm 89 : 7.
15. Calvijn, Institutie, I, 13, 1.
16. NGB, art. 1 "ossentiam, spiritualem, aeternum, incomprehensibi-lem, invisibilem ...".
17.Johannes4 : 24.
18. Heidelbergse Catechismus Zondag 45.
19. S.F.H.J. Berkelbach van der Sprenkei, Hei gebed, Nijkcrk, p. 8ev.
20. Th.L. Haitjema, De Heidelbergse Catechismus, Wagcningen, 1962, p.289.
21. Jesaja 6 : 2. Serafs zijn mysterieuze wezens, die doen denken aan de koperen slang (Numeri 21 : 8ev), dienen God en roepen met stem en tegenstem bij Jesaja's roepingsvisioen Zijn heiligheid uit. Het Hebreeuwse woord voor serafs hangt samen met "branden" en "uitbranden".
22. Openbaring 22 : 4.
23. Gn 3 : 9.